Van des rikes vorsten wen se to heren hebben sullen. L. (III. 58.)
Des rikes vorsten en sullen ghenen leyen tot enen heer hebben dan den keyser 3). Daer en is gheen vanen leen daer een man vorste of is of werden mach ten si dat hi dat vanen leen van den coninc ontfa. Ende wat een ander vort van hem ontflaet 4), daer en is hi die eerste anden leen niet, nadien dat hi dat van enen anderen ontfaet, ende hi en mach van den lene des rikes vorsten niet wesen 5), daerom dat hi dat vanden keyser niet ontfanghen en heeft.