gemeenschap met de ook internationaal beteekenisvolle geestesstroomingen plaatsen zou. Deze gemeenschap nu is, volgens ons, alleen te bereiken door dat wij, Vlamingen, ons in geestelijk opzicht ten nauwste aansluiten bij het kernland der Nederlandsche beschaving, Noord-Nederland, waar, historisch, onder al de Nederlandschsprekende gewesten, de Nederlandsche gedachte zich het duidelijkst heeft uitgesproken en een wereldrol vervuld, en dat ook thans nog een geestelijke en politieke factor van gewicht vormt.
Daargelaten de direkte aanleiding, is een aanval als die van J. aan deze aansluiting niet bevorderlijk. Wanneer men eenmaal erkend heeft, dat de Vlaamsche Beweging niet tot rijpheid kan komen dan door het kontakt met de gedegen kultuurvormen die de Nederlandsche geest in het Noorden tot stand bracht, heeft het geen zin het goed recht der historische ontwikkeling aan te tasten, waardoor deze voortgebracht werden. Het moge waar zijn dat zekere Hollandsche kringen, tijdens de zeven- en achttiende eeuw, den economischen opbloei der Zuidelijke Nederlanden bewust hebben helpen fnuiken, deze politiek was niet gericht speciaal tegen het Nederlandsche element in het Zuiden. Zij heeft ons getroffen, maar toch uitsluitend voor zoover als ook wij een bolwerk waren gericht tegen het behoud van den eenigen Staat, waar het Nederlandsche element zijne volle ontplooiïng had bereikt. Er zat waarachtig meer achter dan het ‘zoo-maarsans-façons dichtgooien van wereldhavens’!
Ziet, er is in de nieuwere geschiedenis der Nederlandsche gewesten een enkel uitverkoren oogenblik geweest, toen de gelegenheid openstond om de verbroken Nederlandsche eenheid te herstellen, om ‘Hollanders’ en ‘Vlamingen’ tot één cultureele gemeenschap te vereenigen: het was de korte levensduur van het Koninkrijk der Nederlanden. In een lang vergeten boekje over ‘Volksgeest en Burgerzin’ (1829) heeft Mr Groen van Prinsteren deze taak, met eene meesterlijke duidelijkheid van doelstelling, toen in gansch haren omvang als de taak der Nederlandsche Regeering ontwikkeld. Maar ook hij maakt deze taak nog ondergeschikt aan de noodzakelijkheid om, zelfs als het moet met verwaarloozing van de Vlamingen, eerst en vooral te waken over het behoud in zijne gansche ‘eigendommelijkheid’ van Holland, ‘hoofdzake van het Nederlandsch beginsel’. Naar onze meening, volkomen terecht. Holland verloren, al verloren!
Het kan niet anders: daar moet onze gansche politiek aan ondergeschikt zijn. Wij willen ons niet verbergen, dat daarin ontzaglijk veel moeilijkheden schuilen. Een der grootste struikelblokken welke de geestelijke eenheid van Noord en Zuid in den weg staan en hetwelk J. eenigszins voorbarig van zich afschuift als een verschijnsel dat bijna tot het verleden zou behooren, bestaat nog in zijn vollen omvang. Wij bedoelen het ‘kalvinisme’. Niet alleen dat het nog in de laatste decenniën eene ongekend forsche herrijzenis beleefde, maar het heeft den ganschen Noord-Nederlandschen geest doortrokken en de algemeene geesteshouding die er aan ten grondslag ligt, maakt een voornaam deel uit van die Nederlandsche kultuur, waaraan wij ook Vlaanderen willen deelachtig