| |
| |
| |
Geyl
Holland and Belgium, their common Histary and their Relations, three Lectures, given at University College, London, on February 10, 17 and 24, 1920, by P. Geyl, Lit. D., Professor of Dutch Studies in the University of London, - A.W. Sijthoff's Uitgeversmaatschappij, Leiden.
Het besef dat Holland in zijn houding jegens Vlaanderen niet geheel vrij uitgaat, is in deze lezingen van Prof. Geyl een opmerkelik motief; tevens een verheugend, waar het bewustzijn er door gewe kt wordt dat Holland ook iets goed heeft te maken jegens ons, ja dat het dit verplicht is aan zichzelf en de Nederlandse Zaak, zo als ook Vlaanderen aan haar verplicht is - want ook Vlaanderen kwam tekort! - om zich met inspanning van uiterste krachten tegen België te handhaven. In het brandpunt van zijn histories onderzoek plaatst Geyl de Nederlandse Eenheid. Het is het relaas van een grote droeve mislukking - maar niet een uiteindelike. Met 1302 en Arte velde, de 14e eeuwse Demokratie, begint in de Nederlanden de opgang van het gevoel van nationale saamhorigheid. Regionalisties nog vooreerst. Maar met een sterk Germaans karakter. Gewestelike verschillen zijn er. Geen nationale tegenstellingen. Er is een volksdrang naar eenheid. Maar nog subconscient. De dynastiese politiek van Bourgondië en Habsburg werkt hem in de hand. Spijts haar verfransingsinslag en ten dele er door, waar die precies is differentiatie van de overige Germaanse volkstammen. Het streven van deze politiek gaat uit naar een moderne absolutistiese Monarchie. Naar wat aan de Noordzee, tussen Engeland, Frankrijk en Duitsland in, een Nederlandse Staat op eigen Nederlandse kulturele grondslag kon worden. Maar op het ogenblik dat elders in Europa de grote moderne monarchieën ontstaan, loopt het hier mis. Wel brengt 1543 territoriale unie. Maar geen geunificeerde Nederlanden. Eer het zo ver kon komen hadden we de Opstand. Het verzet tegen de Spaanse tirannie die de politiek had ingeluid van de Nederlanden als pand en het kind van de rekening. Een ogenblik leek het of de Opstand zou de Nederlandse Idee verwezenliken: 1576, het werk van Oranje, de Pacifikatie van Gent. Maar de grootse opzet was laat-tijdig. De jaren zeventig bleken noodlottig. In de jaren zestig was het misschien nog gelukt. Maar er was sedertdien te veel gebeurd, te veel splijtzwammen waren opgerezen. De eeuw van het godsdienstige fanatisme in volle aktie! Religieuse vraagstukken doorkruisen de politieke, dringen ze naar achteren. Het barbaarse fanatisme van Alva; het felle contra-fanatisme van de Kalvinisten; het antiorangisme, de intriges van de adel vooral in het Zuiden; de Waalse inkongruentie in het Nederlandse verband, die dissolvens van Nederlandse Eenheid - dit alles heeft het Verdrag ondermijnd, legt de grondslagen van de Scheuring. Noord-Nederland ontstaat. En een Zuid-Nederland. Een ontdubbeling grijpt plaats van psyche, bepaald | |
| |
door genot of gemis van Zelfstandigheid. Het Zuiden verschrompelt onder de vloek die het torst. Het Noorden gedijt onder de zegen die er over gespreid is. De eens zo sterke demokratiese geest in het Zuiden maakt plaats voor lome berusting, zelfs graag aanvaarde dienstbaarheid. Hiertegenover staat in het Noorden veerkrachtige ontplooiing van een zelf- en doelbewuste volkswil stralend van energie. Er gaapt een afgrond tussen beiden, steil, gesementeerd door geloofsverschil: de tegenstelling die vooreerst het scherpst is, het diepst gaand, het noodlottigst: want tegelijk is zij een uitvloeisel van de tijdgeest en het minst aan het tijdelike gebonden. Oorspronkelik zit zij ook aan een soort van bloedvete vast. Gey1 wijst hier niet zo uitdrukkelik op, maar uit Zevecote bijv. is het te demonstreren: Hollandse Kalvinisten (voor een aanzienlik deel trouwens Vlaamse verdrevenen) en Vlaamse Katholieken zijn stamgenoten en magen, vandaar ook zoals in verwantschapskringen gebruikelik is de bizondere giftigheid van hun wederzijdse verbittering. Trots en misprijzen aan de ene, afgunst en wrok aan de andere kant: deze gruwelike hartstochten die zo zeer alle innerlike eenheid vernielen, sekreteren rijkelik het venijn der Scheuring. Het recht van de sterkste; en de zwakkere onder de druk en in de knel. De verslagene met voeten getreden en uitgeplunderd: Munster; het Barrière-traktaat. De Zuidelike streken gedegradeerd tot een glacis, weldra met Noordelike garnizoenen die het karakter aannemen van een vijandelike bezetting. Het Zuiden ekonomies eksploitatie-gebied niet alleen voor Engeland, ook voor Holland: de Schelde gesloten; weldra ook in- en uitvoertarieven die de nijverheid neerhouden. Tot aan het slot van het ancien régime wordt zonder inbinden deze politiek doorgezet, ‘a sad and sordid business’ zegt Gey1. Merkwaardig is het oordeel van deze helderziende Hollander: ‘It is a very sad and sordid business. We must not forget, of course, that the 18th century had not our conceptions of international morality. Still, we must not therefore try to defend these wicked and inhuman arrangements. They were utterly indefensible, and nothing is more natural than that they filled the hearts of the Belgian people with resentment. There is a nemesis for immoral policy like this. For Holland it was that she was laying up for herself a store of evil memories in the soul of the Belgian people, which in the next century were to prove a serious obstacle to re-union. Even in our time Belgians feel sore over these matters.... It seems to me, however, that the historian, while not defending, should yet try to explain these actions as the result of circumstances and of the spirit of the time, and should abstain from holding them up as evidence of the wickedness of a particular nation.’ Zoals de verdrukker staat tegenover de verdrukte, staat in de 18de eeuw Holland tegenover België. Zijn houding is onverdedigbaar. Maar Geyl waarschuwt er tegen met recht, dit harde historiese feit anders te benaderen dan zonder animositeit en als een resultaat lang voorbereid door een geleidelike, door de tijdgeest gedragen ontwikkeling. Te geredeliker dient deze wenk opgevolgd, waar aan de uitgang van het Barrière-regime tijdgenoten, hoog- en | |
| |
vooraanstaande Zuid-Nederlanders, spijts alles spontaan de hand reiken aan het Noorden: de Bataafse huldeverzen van De Borchgrave, de Westvlaamse dichter uit het land van Van Mander, een katholiek; de uit de Brabantse opstand bekende Vonckist, de Brusselse advokaat Verlooy, die plannen ontwerpt van kulturele samenwerking tussen Noorden en Zuiden. Geyl legt nadruk op dit tijdsmoment waar hij wijst op de federalistiese voorstellen waarmee de leiders van de Opstand naar Holland gingen echter zonder resultaat en hij zegt: ‘It is difficult to say whether they could ever have succeeded, but in any case the statesmen of Holland were so entirely the prisoners of their old, bad systems, they lacked foresight and vision to such a degree that they spurned the idea of a free Belgium and wanted to have an Austrian Belgium in order to exploit it in all eternity.’ Ternauwernood kan hier deze ‘wistful searcher after Netherlands unity’ de verstoordheid onderdrukken van zijn rechtgeaard Nederlands gemoed. Zo komen wij aan de Franse tijd, waar in het politieke leven van het Zuiden naar voren treedt een faktor, tot nog toe op de achtergrond gebleven, maar die het Zuiden nog meer van het Noorden differentiëren zou: de taalfaktor. Op eenmaking met Frankrijk van de geannekseerde departementen ook door verfransing sturen de Franse prefekten aan. Alleen in de Vlaamse gewesten slagen zij hier voor een goed deel in. Hier had een verleden van verdrukking de bevolking rijp gemaakt voor de serviliteit. Bij de val van het Keizerrijk was het in België zo ver gekomen dat magistratuur en bureaucratie volkomen Frans waren in taal en opvatting. De kleine luiden telden politiek niet mee, zij waren Vlaams gebleven maar niettemin zo zeer onder de indruk van de machtspositie van het Frans, dat zij geneigd waren er zich bij neer te leggen en het Frans te aanvaarden als een taal van hogere rang, de taal van bestuurders, heersers, beschaving. ‘It is thus, of course, that languages go lost. It is thus, for instance, that in the same period of which I am now speaking, Gaelic was being replaced by English over large parts of Ireland. And who knows but what Flemish, too, might have been driven out by French, if the Napoleonic régime had lasted much longer’. In Holland echter stuit de Franse penetratie-politiek af op een ontwikkeld nationaal bewustzijn en een sterke nationale traditie. In het Noorden krijgt men een ander volksbeeld dan in het Zuiden. Niet zo gauw is het uit met de Franse macht of een Hollandse Staat wordt spontaan geboren; terwijl in België een groot aantal zo zeer georienteerd is naar Frankrijk dat het dit land beschouwt als zijn vaderland, de openbare mening verbijsterd is en een oplossing in de lucht blijft hangen. Volgt de vereniging met Holland: niet een uitvloeisel van de zelfbeschikking van de volken - een begrip dat vreemd was aan het Kongres van Weenen - maar opgelegd door de Gealliëerden uit overwegingen van Europese politiek, waarmee de wensen klopten van de Souverein. Een door de mogendheden gestelde voorwaarde van vereniging was, dat uit Holland en België een eenheidstaat zou gevormd worden. Maar hier ontstond de grote moeilikheid. De differentiatie | |
| |
had tot een dualiteit geleid, waar de Zuidelike entiteit beheerst werd door een vreemde, door de Franse Idee. De Regering begreep de betekenis van de taalfaktor als politieke faktor bij uitnemendheid. Het was juist van haar gezien om tegenover de verfransingspolitiek uit het vorige régime een ontfransingspolitiek te plaatsen. Maar haar streven naar het vestigen van de Nederlandse Eenheid stuitte op tragies misverstand: ‘The two peoples opposed each other in a tragic inability to onderstand each other's motives. In fact, so high did nationalist passions run in Holland that they made it exceedingly difficult for the government to adopt u conciliatory attitude. The fifteen years of union had not brought the two peoples any nearer. On the contrary. As long as the Dutch could see nothing in Belgium but Ultramontanism and Gallophilism, they felt inclined to shut themselves up more completely than ever in their own particular nationalism. While their lack of sympathy and understanding had the effect of encouraging Belgian separatism and of throwing the Flemish into the arms of the Walloons and of France.’ Geyl schrijft de mislukking toe aan geen enkele permanente organiese tekortkoming. Vooreerst is daar het temperament van de Koning. Spijts de Konstitutie was Willem I een verlaat despote éclairé, zijn bewindslieden waren commis, de Regering was niet zozeer een regering dan wel een administratie. ‘But let us look at the broader issues. The government, as we have seen, made itself unpopular in Belgium mainly for three reasons. In the first place there were its autocratic tendencies and its attitude towards Liberalism. In the second place there was its stiff and Erastian method for dealing with the Roman Catholic Church. In the third place there was its attempt to restore Flemish in the administration and in the law courts of Flemish Belgium. It was, however, not only the government. Much more serions was that on all three points the two peoples were out of sympathy. Yet see what happened since the separation has taken place. First of all Liberalism awakened in Holland. Ministerial responsibility, which was the great cry of the Belgian opposition and for wich they could stir no interest among the Dutch, is asked for in the thirties and conquered by the young Dutch liberal opposition in 1840 already. William I, after having driven the Belgians from him, is now vanquished by Dutch Liberalism and abdicates. In 1848 a constitution is adopted in Holland not less advanced than the one wihch the new Kingdom of Belgium had made for itself. The official attitude towards the Catholics changes altogether. Catholicism becomes stronger and stronger politically in Holland, till in our day in close alliance with orthodox Protestantism it remodels the education laws of the country and supplies governments to it. To-day the Dutch Premier is a Roman Catholic. These are changes in Holland. On the third point there is noticeable a change in Belgium.’ Het is vooral op dit laatste element, de herleving van het Vlaamse bewustzijn, het ontstaan en de groei van de Vlaamse Beweging, dat Geyl zich beroept om te konkluderen dat, zo de scheiding een twintig-dertig jaar had kunnen uitgesteld geworden zijn, men bijna zou kunnen zeggen dat zij zich nooit zou voorgedaan hehben. Telkens in de loop der | |
| |
eeuwen zijn de Nederlanden slechts uit elkander gedreven en gehouden door ongunstige omstandigheden van buiten, door toevalligheden niet door innerlike noodzakelikheid - een slotsom waartoe Geyl komt niettegenstaande alle faktoren die afbreuk deden aan de Nederlandse Eenheid (in deze studie vindt men ze bij elkaar). En onder deze faktoren is wel de belangrijkste dat na 1830 in Europa het besef van de dualiteit van de Nederlanden zo sterk is geworden, dat zij in het algemeen bewustzijn uiteen gevallen zijn in twee entiteiten: Holland en België. Zal het ooit nog komen tot politieke hereniging? Zeker niet zolang in de wereldpolitiek die tweeërlei-entiteit-opinie opgeld doet. Voelt men in Vlaanderen en Holland voor een nieuwe vereniging? Geyl vermeldt dat Vlaamse en Hollandse intellektuelen met weemoed spreken over de Scheiding en hijzelf blijkt een van hen. Maar zegt hij, ‘it should be understood that this sentiment is purely academic; it is not, nor is it meant to be, practical politics. But if all this is so, does not the work of 1814, the creation of the Kingdom of the Netherlands itself stand condemned? I do not think so. I think that the failure of the union was largely due to fortuitous, to personal, to transitory causes. And in spite of my conviction that the experiment can never be repeated, I think that it is useful to make this clear and to get away from the fatalistic conception that the union obviously could not but fail, because as a matter of fact it failed’. Maar de idee der Nederlandse Eenheid laat Geyl niet los: met klem komt hij op voor toenadering tussen Noord en Zuid op grond van hun gemeenschappelike Nederlandse beschaving, voor kulturele eenheid op de grondslag der taaleenheid. Overigens acht hij voor intellektuele gemeenschap en sterke vriendschapsbanden politieke unie niet beslist noodzakelik. Intussen is aan Vlaamse zijde de weemoed iets minder akademies. Een feit is dat in brede kringen van Vlaamse intellektuelen de afkerigheid van België diep wortel geschoten heeft, niet het minst sedert de wereldoorlog nu in België in strijd met de grote oorlogsleuze met gebruikmaking van de hele staatsmachine, met kerkers en kogels het om zijn zelfstandigheid worstelende Vlaanderen gewetenloos onderdrukt wordt. Velen voelen voor België zo veel als Pater Vosté van het Belgiese Instituut te Rome, wiens hart naar Nederland uitgaat, er voor over heeft: zo veel als voor datgene ‘quod in secessum mittimus, zoals in de Bijbel ergens staat’ (Proces Dosfel, Briefwisseling Vosté). Voor Marnix Gijsen is ‘een geestelik Groot-Nederland, het praeludium van het politeke’; Gijsen koestert de hoop eenmaal ‘de moed en het geluk te mogen hebben dienstweigeraar te worden tegen België voor Nederland’ (Rudelsheim-nr van De Stormram). En onder de nalatenschap van de door de anti-Vlaamse reaktie te Antwerpen omver geschoten jonge Vlaamse student Herman Van den Reeck is een gedicht ‘Dageraad’ op de banen van de Hollandse vlag: ‘Groot-Nederland, o land van Dietse landouwen, verbonden voor eeuwig in een enkele band!’ Ook de aard van deze Bond komt te sprake in de ideologiese gesprekken: men acht het Unitariese Eksperiment van 1830 wellicht afgedaan, maar beseft dat een | |
| |
Federalisties nog niet heeft plaats gegrepen. Men is in deze jonge Vlaamse kringen van mening, dat het histories gewordene de steeds zich uit zich zelf vernieuwende wil niet bindt: dat ook bij een volk wilswerking is voortdurende zelfrekonseptie, zelfrenovatie, zelfrekonstruktie - geenszins fatalisties door het verleden bepaald; dat, zal de volkspotentie vermeerderen en behouden blijven, de toekomst uitgroeien moet boven de overleefselen en uitwassen van het verleden; dat het meer en meer blijken gaat dat het Belgiese staatsverband, nu België de verzoening van het Vlaamse en Waalse belang blijft afwijzen, voor Vlaanderen is een worgband die het moet afwerpen; dat, ten slotte wilsvitaliteit uiteindelik de verdrukte geest bevrijdt. Voor deze nieuwe jongeren élite is het in haar opvatting zaak, haar nationaliteitswil om te zetten in een nieuwe volkswil die naar vereniging streeft met Nederland, waar een politieke verwezenliking van de Nederlandse Eenheid de veiligste waarborg is van de door België's veto onmogelik gemaakte ontvoogding der Vlaamse gemeenschap. Het lijdt geen twijfel dat de lezingen van Prof. Geyl in deze kringen grote belangstelling zullen wekken, waar zij in de eerste plaats afbreuk doen aan de gevestigde opvattingen waar het nieuwe politiek-zichoriënterende Grootnederlandse inzicht vierkant tegenover staat: in België, het tegen Vlaanderen gerichte Belgicistiese Pirennisme; in Holland, het al te zeer Vlaanderen vlotten latende Hollandicistiese Carbonarisme (sit venia verbo!) van Dr. Colenbrander.
J.
|
|