Caesar de Bruycker
Prof. C. De Bruyker en de Vlaamsche Hoogeschool voor het Belgisch Gerecht (5-17 Juli 1920). Gent, Plantijn, 1920.
In tijden van vreemde bezetting is een gewoon verschijnsel dat degenen die onder de bezetting een openbaar ambt aanvaarden, bloot staan van de zijde van hun medeburgers aan de vinnigste verwijten, alsof per se hun handelwijze laakbaar was. In de litteratuur komt in historiese verhalen deze situatie vaak voor: Fogazzaro, die in ‘Piccolo Mondo Antico’ de Noord-Italiaanse toestanden beschrijft onder de Oostenrijkse Overheersing, maakt er gebruik van en laat ons een ingenieur van de Waterstaat zien, de oude Oom, die in het geval is, maar zich rechtvaardigt met het argument dat hij niet handelt om de Oostenrijkers te believen, maar om het welzijn van zijn landgenoten; ook bij Conscience vinden wij iets dergelijks, waar het gaat in de ‘Schat van Felix Roobeek’ over de Franse Tijd en een dorpsekretaris zich verantwoordt door er eveneens op te wijzen dat hij door zijn werkkring niet de Fransen, maar de belangen van de gemeente dienen wil. De brochure van Dr De Bruyker haalt ons uit het rijk der verbeelding en leidt ons in een werkelikheid binnen waar dit motief in aktie is. Onder de Duitse bezetting was Dr De Bruyker, de Vlaamse geleerde, over wiens wetenschappelike arbeid een man als Waxweiler met geen geringe eerbied sprak,