| |
| |
| |
Lof-litanie van den H. Franciscus van Assisië
Voor mijn vriend, in mijn leven; poolnaald - schroef - avondangelus.
Franciscus die arm waart, bid voor mij. Mijn weekgeld sterft reeds zondag-
avond in rozenblaadjes op mijn kamer.
Franciscus die dichter waart, bid voor mij die m'n lange jonge lokken uitstreek
tot harden helm van idealistischen weerstand.
Franciscus die jong waart, laat jeugd bij me blijven: Voedster die oud nog
dezelfde grapjes vertelt als toen we onmondig waren. Laat ons dan even gul
lachen - en niet uit medelij.
Franciscus die boomen en dieren en alles begreept, geef dat ik mijn vrienden
Franciscus die liefde genoeg had om niets te versmaden, open mijn hart als
tolvrije stadspoort voor alle vreugd en alle pijn.
Fransciscus die den Kosmos in u droegt en hem doorkneedde met den deesem
van uw eigen begrijpen, geef mij het zuivere inzicht.
Franciscus die zoo warm om me zijt in avondlof als den eersten beet in
malsch versch brood, bid voor mij.
Franciscus in wiens leven plotse afgronden zijn van stilte, als voor wie over
koele keldermonden gaand den geur van riekende appelen opstijgen voelt,
maak mijn adem rustig en krachtig.
Franciscus in wiens leven bergen van licht zijn, zoo heerlijkgloedwarm als
den zoetroomigen geur van pastijbakkerij.
Franciscus wiens stem ik soms meen te hooren naief en geduldig in den
melopee-roep der dagbladventers, gij die roept het Eeuwige Nieuws: de
waarheid. Franciscus, eenige heilige wiens beeld men ons niet gecamouffleerd
heeft met schreeuw-kleuren van flauwe romantiek,
bid voor mijn geliefden en mij.
Franciscus, man uit één stuk, ideaal van eerlijkheid, bescherm ons die den
scheldnaam dragen van idealisten omdat we een volk willen worden.
Franciscus die voor ons staat met de harde blijnen van zaligend werk, op uw
ranke lichaam, geef ons den moed voor werk.
Franciscus die de wereld ingerukt zijt, weg uit de oase der verlauwing, met
den wilden zegekreet van een sneltrein, heerscher der diepten,
Franciscus, handgranaat van rechtvaardigheid, die sloegt muren van
schijneerlijkheid aan stuk, tot elke steen bloedde van rood berouw.
Franciscus die de hoogmoedige zielen verbrijzelde tot vernedering: maar de
lage bloem is meer dan het hooge onkruid,
Franciscus die, wilde hengst van dartelheid, plots op hol sloegt van
ontzaggelijk verlangen naar de breede vlakte van God,
bid voor ons allen die bekneld zitten in
banden van verknechting en minderwaardigheid.
| |
| |
Papaver van liefde in het egaal-geele veld der onverschilligheid,
Zonnebloem van hartstocht in den tuin der sluipend-luie ranken,
Roos van zoetheid midden scherp-zwoele geuren van violen,
Luide cello van hartstochtelijke extase,
Heimwee van smeltende teerheid,
zoo zijt ge o Franciscus,
Gij, wiens beeld door soms dorre woestijnen van leven is als kindergelach in
mijn dood bureel - het rijt der donkerte van de wanden.
Krachtige toren van jubel.
Als op lentefoor in lachpaleis van zaligheid, onstuimige danser,
IJle klokkeklank die m'aanvaart op windewiek,
Nachtegaal en leeuwerik van lof,
Allerluidstluidende klok,
Banaan van zoete vergiffenis,
Alte Weise van hemelheimwee,
bid voor ons allen, die het geluk zoeken in rust.
een ijle spitsboog van magerheid uw lichaam,
een speldekussen van boete uw zingende borst,
een gloeikous van wit licht uw mager gelaat.
door koude woud van mijn jonge ziel, getoet plots als van
een romantische jachthoren,
door avondstraat van vrede laaie suizen van rood-helle tram,
door mistig rotspad geweldig hoornen van postkoets,
door hunkervlakte van onbewustheid: mijn leven, uw leven plots als een
tragisch rood-gestempelde expressbrief in een wit begijnhof,
maar simpel als een volkswijs, flinke Madelon- genot voor duizenden
en simpel als kinderdans midden volksbuurt,
en simpel als sleebellen door sneevlakte,
zoo zijt ge O Franciscus.
uw oogen als plotse fanalen,
naar den afgrond aller liefde toe, naar God, neem me mee,
lijk, los van de ree, gerukt wordt een schip,
een harde slag, een dappere baar,
naar het heerlijke Land, van OVERZEE.
Heilige, groot-heilige Franciscus, hier zijn de morzels van mijn hart, meer
heb ik niet - de woede honden van jeugd-dagen hebben alles verslonden,
| |
| |
hier is de koelheid van mijn klamme haren,
hier is de zwakheid van mijn zwervende voeten,
hier is de ijdelheid van mijn praatgrage tong,
Ik breng u het ellendig beste dat ik heb,
de myrrhe van mijn woorden,
de wierook van mijn vereering,
en het armzalige goud van mijn liefde
Maar ook het beste dat mijn ziel gebouwd heeft draag ik u op.
de nagedachtenis van mijn vader,
de ernstige gestrengheid van mijn moeder,
de hunkerende weltschmerz van mijn broer,
het zoete zwijgen van mijn meisje,
en de heerlijk-weemoedige ironie van mijn vriend.
Franciscus voor U heb ik mijn mooiste woorden uitgezocht, mijn
schitterkralen, die uitspatten voor de bestofte moeheid uwer voeten als koele
zeepbellen, evene laving uwer gloedende teenen.
Ik bid u verhoor mij Franciscus,
Gij die een wolf hebt getemd, help me de groote huilbende van mijn
Gij die de zon bezongt, laat me mijn leven moduleeren op een zachte
Gij die meer dan de kunst van sterven ook de kunst van leven verstond,
laat me het leven loven, en den dood verwachten als een roerlooze boom
Franciscus die voor de visschen prediktet, laat me ook zingen doelloos in
Gij die uw lijf beborduurdet met het fijne geduld der geeseling
geef mij mijn dagelijksche pijn,
Gij die U niet schaamdet naakt te staan, geef me den moed in de
naaktheid van mijn woord voor de Farizeërs dezer wereld te treden,
Gij, die kerken gebouwd hebt en moeizaam elken steen zocht, geef me den
moed uit de verveling der dagvrachten het gulden huis van mijn rust te
Geef me, Franciscus de gaaf des gebeds,
Mijn ziel is als een trillende vlieger, hunker naar wolken,
Weze uw aandenken de onontbeerlijke olie,
Weze uw steun de koenheid die het looping the loop ondernemen doet,
Weze uw woord mijn veilige valscherm door luchtlagen van laffe zoelheid,
Weze uw mond de bronzen klok van zekerheid. Op haar betrouwen de
menschen om de luiken te sluiten op hun rust.
Geef aan mijn moeder lang leven,
Geef aan mijn broer rust,
Geef aan mijn vriend kracht,
Geef aan mijn meisje alle geduld,
Geef me smart om van te zingen,
Geef me tranen van ontroering,
en - laat me vragen drie dingen - niet waar?
| |
| |
vooral en vooreerst - geef aan ons allen en geef aan mij, een vaderland
Geef, - en hier smeek ik u ‘de profundis’ van walg - dat de
menschen elkanders Vaderland leeren beminnen,
Laat de wereld worden een gansche vreugde van witten vrede en algeheele
communie, gelijk uw blije naakte lijf toen gij stierft. O mijn vriend, mijn
broer, mijn heilige vader. Franciscus.
|
|