Ruimte. Jaargang 1
(1920)– [tijdschrift] Ruimte– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
[Nummer 3]Het West-Vlaams taalpartikularisme
| |
[pagina 34]
| |
fatsoenlijke vrouwen een meer beschaafd Vlaamsch spreken en moest de zoetvloeiendheid van dat taaleigen regt doen ervaren.’ Maar Dr. De Jager was een Zeeuw en Prof. Dr. Scharpé, alhoewel West-Vlaming, vreest niet zijn dialekt te noemen: ‘Die zoetzingende taal die zoo weinig den wijzigenden invloed van de tijden ondergaan heeft.’ Of we soms niet meer geneigd zijn, al te grif toe te geven dat de verwijdering en afzijdigheid van sneller evoluerende kultuurmiddens een konservatief stadium, een soort stilstand in de taal-evolutie doet ingrijpen, gelijk alle partikularisten het steeds beweerden - alsof de taal van Maerlant niet ontzaggelik verschilde van het huidige West-Vlaams - maar niet veeleer moesten denken aan een kultureel retrograderende platte landstaal-evolutie ten aanzien van de verre syntaktiese afwijking van het hedendaagse West-Vlaams tegenover het ons nog bekende Middeleeuws? De vergelijking kan echter moeilik anders dan mislopen ten aanzien van de moderne opvatting, die ons leert dat de dichterstaal in de Middeleeuwen evenmin aan de toenmalige spreektaal beantwoordde als het Vlaams van Gezelle aan het West-Vlaamsch van zijn tijd. ‘De weinig wijzigende invloed van de tijden op het West-Vlaams’ is ten beste genomen maar een zeer relatieve en zelfs heel twijfelachtige waarheid! Het schijnt of de primitieve Westmark van het Frankiese rijk met de haar ook naderhand eigen roemrijke middeleeuwen - ‘met Brugge en Maerlant als het scheppend Athene’ om Gezelle's eigen woordGa naar eindnoot(4) te gebruiken - voor het Brabants-Antwerps Renaissance-licht, voor ‘Antwerpen met Kiliaen, het kritizeerend en ontledend Alexandrië’ een tijd lang moest onderduiken om nogeens in de 19e eeuw maar nu in de eerste plaats in literair-spraakkundige zin haar stem te laten horen. Ditmaal was het als een middeleeuwse Renaissance met Gezelle, De Bo, De Gheldere. en tal van dii minores die we in eigen grootheid en kleingeestigheid zien optreden soms in bizondere gevoelsfïjnheid, ook wel in zanikend taalgevitGa naar eindnoot(5). En niet zozeer wijs ik hier op een nauwgezette uiterlike analogie met de middeleeuwen, maar op de bezielende gedachte, de wijze van optreden, de argumentatie; heel het wezen van de beweging voert ons voortdurend terug naar het verleden. De hele beweging begrijpen we nog heel wat beter wanneer we haar beschouwen in het teken van het ekonomiese verval van West-Vlaanderen: wanneer een periode van ongehoorde bloei in handel en nijverheid geleidelik overgaat naar andere streken, blijft de herinnering nog lang nadien voortleven en klampt zich des te sterker vast aan de andere eigenschappen die in zuiver toevallig, niet in 't minst causaal verband gelijktijdig bestonden in 't verleden; zo ontwikkelt zich het conservatisme bij de volkeren altijd het sterkst in perioden van langzaam verval, terwijl er nog maar een stap te doen overblijft naar het dekadentisme of de verheerliking van het zich welbewuste verval zelf: de Partikularisten verheerlikten dit langzaam verval van de Zuid-Provintiën maar met de bewuste overtuiging niet van hun verval maar van het voortzetten van de echt-Nederlandse traditie, terwijl volgens hen Holland door de Renaissance en de Reformatie van de rechte baan was afgedaald. Het Partikularisme draagt bovenal een behoudsgezinde stempel: het diep-godsdienstige en toch sterk zinnelike leven dat de West- | |
[pagina 35]
| |
Vlamingen in hun weidse middeleeuwse glans kenschetste, is hun tot heden toe met even onverzwakte kracht bijgebleven; de ekonomiese grootheid heeft hun steden verlaten; van kathedralen, belforten en halletorens leeft nog de granieten pracht in dezelfde zonbelichte schoonheid en zingen ironies dezelfde klokken het beiaardlied, maar diep onder de stiklagen van Belgiese kleurloosheid leeft nog iets van de oude geest van Vlaanderen, - zeker niet in de dode ekonomiese toestand, doch in zekere niet verwante enkel evenwijdig lopende geestesverschijningen die de West-Vlaming in zoveel te sterker bijna fanatiese gehechtheid zijn bijgebleven; provintialistiese traditie in taal, zeden en godsdienst zit West-Vlaanderen in onwrikbare stugheid door merg en been; men zou geneigd zijn te denken dat het hem gaat om het kostelikste erfdeel van zijn prachtig verleden, dat het vereert in religieuse afzondering van de meer kosmopolitiese Renaissance-wereld van Antwerpen en Brussel: Maar al was er in de partikularisten-strijd een bewuste verdediging van het oude en ook wel eens verouderde, toch lag de kern en de reden van de hele drukte in het onverantwoordelike wezen zelf van de West-Vlaamse gevoelsmens, die nooit in andere dan in West-Vlaamse toestanden geleefd had en op gevaar af van onbeduidenheid en nietswaardigheid zijn moest wat de omstandigheden uit hem gemaakt hadden; het ware uitzinnig te wensen dat Guido Gezelle of Stijn Streuvels in een enigzins andere taal hadden geschreven, en nochtans zijn er mensen geweest die onder invloed van een andere tijdgeest of van een minder verfijnd-artistieke of grover wetenschappelike denkwijze dit uit de volheid huns harten wensten. Intussen lieten de West-Vlaamse generaties van 1858 af er zich niet aan storen of er wel dan niet een algemeen Nederlandse beweging bestond in Vlaams-België. Het leed dan ook niet lang, of de onvermijdelike botsing met de filosofies meer vooruitstrevende letterkundigen van 't centrale Vlaamse land liet zich al dadelik schrijnend-hard voelen. De richting van de Groot-Nederlanders schuilend onder de ijver voor het algemeen Nederlands tegenover het eeuwige gevaar van de verfransing, voerde in haar scherpste optreden nog heel wat anders in haar schild, en anderzijds waren er onder de West-Vlamingen taalpartikularisten wie het om wat meer ging dan om de verdediging van de rechten der West-Vlaamse taal; in de uiterste richtingen werd er zelfs gesproken van katholieke pastoorstaal tegenover de belgies-nederlandse geuzentaal. Het was me allerminst erom te doen in deze nog immer zeer netelige kwestie een oordeel te vellen; veeleer, waar de typering het onvermijdelik vereiste, de feiten zoo objektief mogelik voor te stellen zonder de minste blijk van inmenging: de historise waarheid in haar zuiverste gehalte neer te schrijven was het enige doel van deze studie: en al zoeke men hier niet een betoog, al was het nog zo zachtzinnig en gedempt van toon, in vorm van literairhistories onderzoek, toch kon ik als West-Vlaming naar opvoeding en literaire betrekkingen niet onverschillig toezien op de feiten die de geschiedenis me voorhield; al verkeerde wellicht niemand door zijn opvoeding zozeer in het gewenste milieu om de West-Vlaamse mentaliteit ten volle te begrijpen, toch lag daarin een gevaar voor de objektiviteit van deze verhandeling over een zeer tedere taalkwestie die sedert de periode van de Gezelle-verheerliking in Holland een verzoenende oplossing gekregen had, en met de wereldoorlog | |
[pagina 36]
| |
voor eens en altijd beklonken schijnt, maar nog altijd smeult onder de asse; ik gewaag maar liefst niet van de oude West-Vlaamse kampers die hier of daar nog voort dilettantiseren op oude gotieke idealen, in kleine vriendenkring gemoedelik ‘koutend’ onder elkaar, hun esthetiese gewaarwordingen ten beste gevend over West-Vlaams en Algemene Taal met een waardeerbare verfijndheid van smaak en gebaar en een gebrek aan taalkundig inzicht dat al dadelik denken doet aan een artistiek begaafd volk. Echter wordt de zaak bedenkeliker wanneer we ons afvragen of er nu na al de Nederlandse kongressen, de Vereniging voor beschaafde uitspraak enz. een algemeen-Nederlandse taal leeft in Zuid-Nederland, al was het maar op de mond van de meer beschaafden? De kwestie is natuurlijk tweeledig: er is schrijftaal en spreektaal. Prof. Vermeýlen in zijn artikel over ParticularismeGa naar eindnoot(6) heeft de zaak, wat de schrijftaal betreft, met heel wat gezond oordeel beantwoord, maar de spreektaal laat hij heel voorzichtig onverlet alsof dat van geen tel was, wat in een taal overwegend is: het levende geluid, de klank. Buiten enige enkele Vlaams-Nederlandse kringen, die er dan nog vaak een tot onleefbaarheid toe gekuiste en boekse spreektaal op nahouden, moeten we konkluderen dat er wel iets als een Nederlandse norm bestaat in Zuid-Nederland, maar dat ze niet leeft.Ga naar eindnoot(7) Of ze leefbaar is zal de toekomst wel uitmaken, eenmaal dat het Frans als beschaafden-taal de plaats zou hebben geruimd in Vlaanderen voor het Vlaams-Nederlands, want evenals de Vlamingen en inzonderheid de West-Vlamingen het algemeen Nederlands bekamptenGa naar eindnoot(8) omdat ze de meerderwaardigheid van Noord-Nederland niet voelden, zo bekampt een deel van het eigen Vlaamse volk zijn eigen taal omdat het er integendeel de inferioriteit van merkt tegenover het Frans als voertaal. En aleer er een vaste norm onzer taal als algemeen beschaafd leven zal, ook in de zogezeid-beschaafde standen, zal de volkstaal van zekere kultuurcentra van Vlaanderen de doorslag moeten geven, en zal er een min of meer lange periode van Noord-Nederlands gekleurde boeketaalGa naar eindnoot(9) in zekere milieu's moeten aarden, tot ze in de beschaafde volkslagen in zwang komt en de wisselwerking begint tussen enerzijds de taal van buiten af, de intellektuelen-taal, het bewust-gewilde en beschaafde, en anderzijds het volksgemoed, het onbewust-geboren woord in zijn wilder maar natuurliker klank- en zinsakkoord. De meer onbewust voelende elementen uit het volk zullen de Noord-Nederlandse klankformaties die niet in onze gewone artikulatiebasisGa naar eindnoot(10) liggen, geleidelik wijzigen tot iets bruikbaars. Al behoort deze beschouwing nog zozeer tot het geheim van de toekomst, toch kan men door de historise praecedenten deze zaken met ongemeen grote zekerheid uitmaken, en dient men de theorie der heersende kultuurcentra op het oog te houden in de loop van deze studie, als een toetssteen voor sommige met de historiese zekerheid worstelende theoriën der partikularisten. Anderzijds heb ik door bovenstaande beschouwingen laten blijken dat het West-Vlaams partikularisme niet als een alleenstaande a-prioristiese stelling te beschouwen valt, maar als een reaktie tegen de algemeen-Nederlandse beweging, een verschansing die een aantal schreeuwerige epigonen met luid geschal oprichtten rond enkel stil-werkende of diep-voelende mensen die | |
[pagina 37]
| |
handelden naar hun beste vermogen en wier oorspronkelikheid en ware betekenis niet recht begrepen werd noch door de eigen rumoerige kampioenen van het partikularisme, noch door hun belegeraars, gewapend met het belgies Nederlands. Dat de meeste en heftigste partikularistiese druktemakers niet steeds een juiste waardering hadden voor de ‘hogeren’ onder hen blijkt bijna uit elke regel van kritiek of kunstbeschouwing, die ze ten beste gaven in hun tijdschriften en bladen. Pol de Mont spreekt er over in zijn Gids-artikel, 1917, ‘Guido Gezelle’: de eerste ernstige openbaring, de eerste stem die de Vlamingen lieten horen in Holland over hun grootste dichter. Ook Maria ViolaGa naar eindnoot(11) schreef naar aanleiding van een voordracht van Hugo Verriest in de Rotterdamse Kunstkring dat ‘De artistieke hartstocht van een Gezelle de Vlamingen, zelfs een Verriest gansch vreemd zou gebleven zijn’. Kurieus geval, hoe achter een literair-juiste opmerkingsgave een levenswerkelikheid kan schuilen: of wist Maria Viola dat Guido Gezelle het nooit heeft kunnen vinden met Hugo Verriest, zijn posthume lofredenaar, niet enkel ter wille van temperamentverschil, zeer gewoon onder artiesten?Ga naar eindnoot(12) Maar het Partikularisme was meer dan een reaktie tegen de Belgies-Nederlandse boeketaal; het was een hele terugkeer tot de natuur, een twede jeugdromantiek, ditmaal uitgaande van de katholieke, misschien al te geestdriftige, lang niet krities West-Vlaamse kollege-jeugd rond een klein aantal aanbeden en soms wel aanbiddelike leeraars geschaard: de machtige figuur van Gezelle uit de korte jeugdperiode 1858-59 schudde de jeugd wakker en de beweging zette breed uit over alle kolleges van West-Vlaanderen, over Rodenbach's tijd tot in onze tijd toe, in een nogal verwarde en ondoelmatige strijd van katholiek-partikularisties West-Vlaamse flaminganteromantiek tegen de in traditie voortvegeterende verfranste overheid. En de strijd voor de bevrijding uit de traditie van de taalverstijfdheid bleek hier zijn eerste bloei te beleven nog volle twintig jaar voor er in Holland sprake was van een verlossing van de schrijftaal uit de strakke regelering der schoolgrammatika: want wat Gezelle hier nog vóor 1860 aanving, begon eerst na 1880 in Holland beslist de bovenhand te krijgen. De terugkeer tot de Vlaamse Middeleeuwen, de strijd tegen de Renaissancekonventie van het Frans klassicisme liet zich zeker het sterkst voelen in taal en literatuur, ook wel in de bouwkunst en zelfs enigzins in de muziek; al kwam het in deze laatste kunstrichting niet tot waardevolle monumenten, zeker bij gebrek aan internationale geestesverwantschap; want de zuiver partikularistiese beweging - Rodenbach's richting enigzins uitgezonderd - stond vereenzaamd en bestreden en daardoor wantrouwig en soms bekrompen vijandig tegenover het meer moderne buitenland, alles zoekend in de oorspronkelikheid van eigen wezen. Daarmee wordt echter niet in 't minst beweerd dat de partikularisten het zuiverste gevoel hadden van taal en zelfstandigheid: de meesten, en wel de hevigste druktemakers waren zo sterk aangetast door de tijdgeest dat hun taal daar schier op elke regel de kennelikste sporen van draagt: de voorvechter A. DuclosGa naar eindnoot(13) vertoont in zijn taal zo een vreemdsoortige, maar voor ons gevoel lang niet keurige schakering van gallicismen, gebrekkige konstrukties, onvoldragen en onverfijnde gedachten, alles met een onnoemlike dosis van slordigheid opgewarmd, dat het een aard heeft. Zulke | |
[pagina 38]
| |
bizonderheden bewijzen afdoende dat ook voor een volk de geestelike afzondering niet volstaat om aan de verzoekingen van algemene ontaarding te weerstaan; want terwijl men de deur sloot voor het algemeen Nederlands, vergat men de algemeen-burgerlike verfransing van Vlaanderen buiten te houden: men wou herworden, zichzelf zijn, maar men achtte het onnodig de vijand buiten gevecht te stellen. In deze zin bewogen alle partikularistiese richtingen in Zuid-Nederland van af Des Roches en de spraakkunstenaars, over de spellingpartikularisten, De Foere, Behaegel, Bon, tot aan de eigenlike West-Vlaamse beweging. Allen hebben ze gemeens dat er een behoefte gevoeld wordt aan een vaste norm in het Nederlands, maar de alles beheersende positie van het Frans als voertaal voor geest en kultuur heeft de provincialistiese strekkingen van de eigen taal zo sterk ontwikkeld dat elke poging naar eenheidsnorm moest mislopen: was de norm te algemeen, zo schampte ze overal af op het onverzoenbaar karakter van elk dialekt; was ze enger beperkt zo bereikte ze ook niet meer dan een beperkte kring. De partikularisten werkten maar liever voor een tamelik enge kring en volgden noodgedwongen een kompromis tussen het algemeen Nederlands en hun dialekt, want ze huldigen het ideaal van de ‘gelouterde volkstaal’. Hier hebben we het losse verband aangeraakt dat bestaat tussen de bovengenoemde partikularistiese richtingen; een zuiver uiterlik gemeenpunt: de tijdgeest waaruit de verscheiden richtingen als afzonderlike evenwijdig lopende bewegingen verschijnen maar zonder kausaal verband, althans tussen de richting De Foere-Behaegel en de eigenlike West-Vlaamse Partikularisten. Echter werden de twee bewegingen door sommige kritici, met Dr Nolet de Brauwere van Steelandt vooraan, over dezelfde kam geschorenGa naar eindnoot(14), en dit bleef het literair nageslacht huldigen als een waarheid waar niet aan te tornen viel, heel goed mogelik onder de verleiding van de uiterlike ‘lokale kleur’ die in de beide laatstgenoemde bewegingen in hoofdzaak Brugs-West-Vlaams blijkt, bij de spellingpartikularisten echter niets specifiek West-Vlaams vertoont naar de innerlike gehalte, maar enkel naar de plaats van haar ontstaan. Wel integendeel hebben de West-Vlaamse partikularisten naar hun eigen opvatting veel meer gemeens met de richting Willems, Bormans, David, dan met dezer kleingeestige opponenten, al schijnt het er van buiten af anders mee gelegen. Ten aanzien van het wezenlik verband tussen de richting van de spellingkommissie en de West-Vlaamse partikularisten rijst de vraag of heel onze Zuid-Nederlandse letterkunde niet doordrongen is van zogezeid partikularisme en of zelfs de bekende voorstaanders van het algemeen Nederlands contra West-Vlaams, zooals Heremans en later Fredericq, Vercoullie, enz. wel zelf een zo zuiver algemeen Nederlands spraken en schreven? Zo trad Prof. HeremansGa naar eindnoot(15) op tegen het gebruik van wat hij noemde ‘bastaardwoorden’: hij en zijn school willen bewijzen dat ‘zuiver’ (leest: puristies) Nederlandse termen in de plaats van de Franse konden treden ook in Noord-Nederland; het gevolg was dat ze het Belgies-Nederlands op een zo konservatief en achterlik stadium behielden dat het onbruikbaar werd in kultuurvoorwaarden, zelfs smeedden ze voor sommige Franse woorden een soort equivalenten, die onbruikbaar en onverstaanbaar waren: daaruit moesten ook Gallicismen voortkomen. B.v.b. centralisation werd vermiddelpunting, enz. | |
[pagina 39]
| |
Wat deze heren angstvallig aan dialekt uit hun taal weerden, kregen ze ruim terug in belgicismenGa naar eindnoot(16): het waren onbewuste partikularisten met een taal die wat minder Vlaams klonk, maar daarom niet meer algemeen Nederlands was, enkel hield ze een groter dosis onleefbaarheid in en daardoor kwam ze wat meer geijkt voor; ook waren het niet steeds de bestrijders van het West-Vlaams Particularisme, die de sympathie wonnen in Noord-Nederland. Wel integendeel helde de balans heel vaak niet ongunstig in het voordeel van de partikularisten en die er hun gewicht in wierpen werden onder de geleerdste taalkundigen van Noord-Nederland gerekend. Guido Gezelle was gewoon te zeggen dat ‘de grootste vijanden van de Vlamingen, de Hollanders waren’Ga naar eindnoot(17), en dit belette niet dat hij ‘dien de Vlaamsche geleerden (?) partikularist scholden, juist de groote verbinder van Zuid en Noord, de verrijker van de taal en de verbeelding van Groot Nederland’ werdGa naar eindnoot(18) . Wat hadden toch de Noord-Nederlanders aan een kongres waar enige Vlamingen | |
[pagina 40]
| |
poogden zo goed het ging hun Vlaams uit te spreken gelijk een Hollander; te bewijzen dat we éen Nederlandse stam waren, was open deuren inslaan. Niet op de algemeenheid wezen de partikularisten, maar op de eigen oorspronkelikheid van Vlaanderen, en zo onbehendig en links ze het ook deden op de kongressen, des te spontaner en te krachtiger uitten ze hun wezen in hun kunst die langsom voller klonk naar het voorbeeld en ook na de dood van de ‘Meester’. Niet enkel om de op zichzelf ellendige partikularisterij te schetsen werd deze studie aangeleid, ook en veeleer om onze literaire produkten van af Guido Gezelle tot onze dagen toe te laten zien in het passend kader van de traditie, waarin ze alle min of meer bewust tot ons kwamen, omdat de gedachte en het gevoel van hunne makers akkoorden zochten uit een toonaard, Vlaanderen alleen eigen, en waarin alle vreemd en onbegrepen geluid naar hun mening vals moest klinken.
Marcel d'HAESE. |
|