de merel, immer veranderend en toch altijd de zelfde naam dragend, gelijk alles dat nooit blijft stilstaan genoemd wordt met het woord dat het gisteren heette, vandaag en morgen heten zal. Intussen zat er een vogel - ik ken hem niet - ergens anders en goot met zwellende tussenpozen een klaarklaterende triller, als een kanarie soms zeer lang kan gorgelen, doch zo fris niet; ge voeldet dat het regende.
Voor mij heeft alles zijn persoonlike waarde; onbevooroordeeld beschouwd en elk naar zijn te-doene werk is alles gelijkwaardig, doch we hebben stemmingen en zijn verleerd. Waarom heb ik niet zo graag het tokkelen nu van de trommelende regen op mijn ruiten, als de wijn-zware geur van seringen of een appelaar?
Ik hoor in de verte het rammelen van een trein op rails, als een verre trommelslag, die verscherpt in zijn dofheid en immer rapper slaat. Nog is de merel aan 't roepen en als schone afwisseling van geel op groen de trillende kortslag van de ongekende vogel. Fluit de merel omdat 't regent, fluit hij voor zich zelve, fluit hij, voor wie anders? Is het zijn wérk, is het zijn gewòonte, is het zijn lùst? Mijn geest luistert naar afwisseling.... Kinderen die hun laatste spel van vandaag spelen hun verre afgeronde stemmeklanken. Zijn die klanken rond, wat maakt ze rond? de verte, de luchtgesteltenis, hun stemming? Dit is de Geest van alles dat heerst en altijd heersen zal....
Mijn geest zoekt naar afwisseling....
Ik heb gedachten en ik hoor andere gedachten in de lucht, en mijn gedachten denken aan die andere gedachten in de lucht, en zo vormen zich nieuwe gedachten, als de vertikale lijn die aanstoot op de horizontale, de Bevruchting, het Nieuwe Leven, een andere vertikale lijn. Dit is de Eeuwige Beweging... en een nieuwe vogel fluit en ik voel de opbeuring van de regen aan mijn denkend gezicht lijk de eerste tonen, die aarzelen, van het beiaardspel in de stilte afwisseling schenken aan de moede geest. Ik heb dezen morgen kersen gegeten, rijpe, en ik wilde er nog, doch de mensen noemen dat diefstal; omdat ik kersen plukte van een boom, die in de groeiende Vrijheid staat, in de bogaard van d'aarde; en van die zelfde boom mogen de vogels kersen eten, en bij hen is het geen diefstal en die leven vrij en die hebben geen koning en die leven in hun familie. En waarom is het bij ons dan diefstal en niet bij de vogels, en niet bij de dieren, en niet bij de bloemen, en niet bij de bomen, en niet bij de lucht?
Omdat wij... ja, omdat wij mensen zijn en belastingen betalen aan een Staat die een koning heeft. Ook bij de vogels is een vogel die de naam koning zou dragen, doch hij is het niet bij naam, hij is net lijk de andere vogels. Ik ben deze morgen naar Battel geweest en heb door de beemden gelopen en op een dwarsboom gezeten, en ik voelde mij reeds deze morgen lijk ik me nu voel, en ik was het niet want ik lachte en nu zoek ik.... Ik ben gegroeid uit de mens die ik deze morgen was en uit alles wat mij omringde, uit mijn tegenspoed en mijn spot, uit mijn liefde, uit me zelve.... De regen schemert voor mijn ogen als een grijs zenuwachtig beeld van een bioskoop. Mijn luisterende wezen hoort naar de regen. Ik wil buiten, buiten!
Misschien schrijf ik nogmaals over de zelfde gebeurtenis. Ze gaat nog voort