| |
| |
| |
[Nummer 8-9]
Aanteekeningen over beeldende kunst
I.
Over olympische affiches
Vreugde en bewogenheid van de straat, waar alles straalt van licht en gloed en trilt van de rythmen der beweging en van het geluid der menigte die gaat en komt; - straat waar lokt de kleurigheid van de verzoekende winkels en heel de bonte versnippering van hun kleuren-overdaad en van hun duizendvoudige vormen; - waar ketst de glans van de blinkende spiegels, van de vonkende rails, van het glimmend asphalt, waar opdoemtde wemeling, kant aan kant, van de langs elkaar opkruipende gebouwen, het rustig tusschenspel der muurvlekken tusschen de huizen-volumen die dooréén zakken, met al vensters en deuren en met de in de effen gevelruimte uitgesneden hoeken der uitstalramen; - waar dalen en stijgen en door-éénkruisen onophoudelijk de golvingen van de reppende menschen, met de klein-drukke arabesken van hun haastig stappende beenen en zwaaiende armen, en de zwaardere, heftigere en luidere rythmen van alle vrachtwagens, trams en auto's; - polychromie en intensiteit van de verkeerstraat in de moderne groot-stad, waar eindelijk nog de schoonheid heerscht 's avonds van al de zigzags van het electrische licht en in den dag van de
| |
| |
aanplakbiljetten, die zijn als de mobiele versiering van den openbaren weg, het met de actualiteit steeds veranderende tooisel van het straatleven van onzen tijd.
Want in het levende uitzicht van de levende stad zijn de affiches voorzeker niet een der minst belangrijke elementen van afwisseling en bewogenheid. Ze schrijven de geschiedenis van ons leven, bijna compleet, op de muren en schutsels van de eigen omgeving, waarin we alles begaan en ondervinden. Ze zijn het ‘Salon’ van de straat, de vergankelijke doch in het vermogen van eenieder liggende schoonheid van elken dag, de ware volkskunst, die open ligt voor het oog van den armste en zwakste, in het bereik van den slenterenden stap van wie maar even wat belangstelling heeft voor deze zoowe artistieke als practische propaganda-middelen.
En wat de laatste hoogepriesters der ‘zuivere’ kunst ook ervan mogen meenen, de affiche-kunst is een zeer moeilijke, en er ligt niets vernederends of verminderends in het feit dat een ware kunstenaar, een werkelijke schepper zich leent tot het schetsen van een goed aanplakbiljet. Het begrip van de kunst die binnen het atelier blijft en alleen zich verwaardigt tot het scheppen van ‘echte’ schilderijen, verdwijnt trouwens meer en meer, tot ons aller geluk: niets interessanter juist in de moderne kunstbeweging dan de inmenging van den kunstenaar in alle uitingen van het dagelijksch bestaan en zijn bezorgdheid om wat meer karakter en voornaamheid te schenken aan zoovele voorwerpen, die van dagelijksch gebruik zijn en vroeger uitmuntten door hun louter practische leelijkheid; de ontwikkeling zoowel van de decoratieve als van de toegepaste kunst, onder alle
| |
| |
mogelijke vormen van sierkunst en gebruikskunst, behoort dan ook tot de verheugendste teekenen van onze artistieke evolutie. De moderne kunstenaar teekent meubels, panneelen, voorwerpen, gordijnen, tapijten, behangpapier, schermen, lampen, uithangborden, reclaam-biljetten, affiches, tot klederdrachten van man en vrouw toe, met meer genegenheid en daadzakelijker levenslust en levensvolheid dan de vroegere artist, die alleen maar doeken verfde, in eenigzins steriele en te zelden dienstbare afzijdigheid.
Om bijv. affiches te teekenen, hoeft de kunstenaar aan heel wat eischen te beantwoorden, en heel wat intelligentie, oorspronkelijkheid, verbeelding en vindingrijke fantazie te bezitten! Om in de drukte van de langs alle hoeken wenkende moderne straat den meestal haastigen voorbijganger een oogenblik te doen poozen, met ‘den neus in de lucht’, en hem te verplichten zich de moeite te geven een naam of een adres te onthouden, moet men voorwaar over heel wat meer lokmiddelen beschikken dan een gewoon typographisch briefje op een aanplakbord bieden kan, te meer waar het eene biljet het andere overrompelt, overschreeuwt of doodverft. Een gewoon gedrukte affiche voldoet zelden aan dien eisch van zichtbaarheid uit de verte, die aantrekt. Beantwoordt een sierlijk geschilderd en bevallig gecomposeerd ‘tableau de genre’ dan beter aan het programma? Al even weinig; want het ‘onderwerp’ heeft weinig belang en waar men op een goede affiche het onderschrift niet lezen moet, blijkt dit overbodig. Wie doet of affiches schilderijen of prenten zijn, versukkelt op een dwaalspoor. Hij houdt te weinig rekening met de eischen van
| |
| |
het vlak; met de hoofdvereischte van de affiche: de vlakvulling, met warmte en kracht van kleur, met soberheid van lijn en intensiteit van karakter. De affiche moet voor alles decoratief zijn, niet anecdotisch, niet dramatisch. Op den man af, kernig en duidelijk, liefst streng van teekening, primitief van kleur. Men vergete niet dat de affiche uit de verte moet kunnen worden bezien, dat ze wordt verscheurd, bevuild en afgewaterd door den regen, bemodderd door de rijtuigen, dat ze ook 's avonds moet zichtbaar zijn in minder verlichte straten en op mistige en regenachtige dagen, dat ze moet naar voren komen onder de ontelbaar opgehangen muur-mededeelingen op den openbaren weg. Om ‘vlek’ te maken in de straat, moet ze dus ofwel heel stil zijn, een rustmoment in de bontheid van de straatkleuren en de verkeersrythmen, sober gestyliseerd, met de eenvoudigste middelen en de bescheidenste tonen, ofwel dynamisch en polychromischizijn, als het moderne straatleven zelf. Academische affiches, met symbolische aanschouwelijkheid, impressionistische affiches als daar reeds vele zijn, voor het tourisme vooral, met liefelijke vergezichtjes op zee of bergland, zijn van nu af veroordeeld; maar we zijn wachtend op cubistische en futuristische en expressionistische affiches.
Als we bijv. denken aan wat een bewust affichist als Leonetto Cappiello - wie zal ooit zijn caoutchouc-ventje zijn thermogène-dansertje, zijn vulpen-dwergje vergeten? - reeds heeft verkregen, ondanks nog te veel eerbied voor de vormelijkheid, maar met een vernuftig begrip van de speciale welsprekendheid, voor de straat, van zekere kleurcontrasten en met de noodige
| |
| |
fantazie van onderwerp en samenstelling, of wanneer we ons de zeldzame uitbundigheid van een humorist als Gus Bofa herinneren, dan kunnen we gerust nog veel verwachten van deze kunst.
Maar hoe droevig stemt dan wat we ondertusschen in ons eigen land nog zien! Onze schilders - als er ten minste beroep wordt gedaan op een schilder en niet op een industrieelen ‘peintre décorateur’ of zelfs op een gewoon gevelschilder, daar nog vele zakenleiders heelemaal niet hebben gegist dat affiche-vervaardiging ook tot de kunst behoort - onze arme, achterlijke schilders hebben het zich nog altijd niet in het hoofd kunnen prenten dat affiche-kunst geen illustratieve maar een decoratieve uiting is van de grafiek, dat ze geen prentjes of plaatjes te schetsen en geen schilderijen te kladden hebben voor het bord, maar eenvoudig een vlak te vullen, hetwelk een bepaalde rol te spelen heeft op een ruimer vlak, in de open lucht, en onder de architectonische, mekanische en andere elementen van de straat, een vlak dat zelf maar een onderdeel is van een rythmisch geheel.
Hoe bitter hebben me nu weer gestemd de ellendige misbaksels van den publiciteitsdienst van de Antwerpsche Olympiaden. Welke unieke gelegenheid nochtans om modern te doen, waar het hier gold tot verheerlijking en opwekking van het zoo bij uitstek moderne sportleven bij te dragen! Vier affiches hangen uit: twee van Alfred Ost, die een schilder is; een van een zekeren 't Felt, misschien een decorateur, en een van een industrieelen teekenaar, die wellicht een handig vakman kan zijn, maar zeker met de kunst niets gemeens heeft. Laten we allereerst den luidkleurigen discuswerper van dezen laatsten
| |
| |
fabrikant vergeten - een athleet, die met minder zwier dan een Kempischen boer, wanneer deze na de Zondagmis met de kegels speelt, gehinderd door zijn beste kleeren, met een slap armken, zijn bordpapieren schijf werpt over de stad heen, den koning-kegel der Kathedraal bedreigend, terwijl de veelvervige wimpels aller wereldvlaggen er niet in slagen een beetje kleur te blazen over dit grauw en suf prentje -; laten we ook het Ommeganck-mannekensblad van Mijnheer 't Felt, met de overdaad van al zijne krioelende en toch niet levende menschen en de voorzeker dure verscheidenheid van zijn would-be Rubeniaansch uitgestorte verfdoos over deze zoo weinig karakteristieke volksdrukte, verwaarloozen om even stil te staan bij de twee affiches van Ost, de eene bestemd om volk te lokken naar de koloniale tentoonstelling, de andere om algemeen de feesten van Antwerpen aan te kondigen. Voor de schuchtere minnaars van aandoenlijke prentjes voorzeker reeds al te moderne biljetten, maar hoever nog van de decoratieve conceptie van de affiche-kunst! Want ook Ost heeft niet begrepen dat de affiche niet een uiting is van schilderkunst, maar van sierkunst. En evenmin heeft hij zich kunnen ontdoen van de gemakkelijke, beeldende allegorie, liever dan zijn weg te zoeken in een compositorisch geheel. Wat erger is: Ost heeft als schilder een eigen genre, niet zonder bekooring maar zeer eenzijdig en dat vaak zichzelf herhaalt. En zijn Antwerpsche feest-affiche is een echte Ost-schilderij, als ze daar praalt op onze muren, met de altijd bij Ost terug te vinden kinderkopjes, met hunne roze, opgeblazen koontjes, hunne verwarde krullebolletjes, hunne groote,
| |
| |
ontroerde oogen, hunne glimlachende mondjes. Om in de Antwerpsche noot te blijven, heeft Ost nog Rubeniaanscher en Jordaenscher gedaan dan ooit en aan zijn bont-sensueele kindertjes nog eenige paarden toegevoegd, met zware schonken en breed-behaarde pooten, en enkele Antwerpsche maagden omrankt met trossende bloemguirlanden, terwijl de kathedraaltoren schittert en vonkt van zonnegloed boven de feestvierende massa. Hij is zichzelven getrouw gebleven, met al wat er aan teekenlosheid en rake levendigheid en tevens al wat er aan conventioneele romantiek ligt in zijn zoo eigenaardig en gemakkelijk talent. Ik vind de koloniale affiche beter: eenvoudiger en pregnanter, meer in 't oog springend omdat beter verdeeld onder opzicht van kleur: met den negersoldaat tegen het donkerblauw fond van den nachtelijken hemel, waarin de Congo-ster flikkert als een helle planeet, naast den hier ook weer opspokenden toren der hoofdkerk. Maar wat het meest schaadt aan de graphische waarde van zoo'n affiche is wel het zoo barrokke en door niets te wettigen pointillisme van Ost, met zijn honderd dansende stippeltjes, als larven krioelend, als confettis warrelend, als zoovele staartjes van punten, komma's en puntkomma's kwispelend op en over alles, tot op het neustipje van den Congolees en de punt van zijn bajonet, kaleidoscopische krulletjes die op en af wemelen, onoverzienbare tatoueering van vlekjes. Op een affiche meer nog dan op een schilderij, moeten alle gebruikte bestanddeelen gewettigd zijn, door de samenstelling van het vlak vereischt, en gebonden in rytmischen samengroei en noodzakelijke eenheid. Al werpen Ost's platen op onze muren aangename, het oog
| |
| |
boeiende en streelende vlekken, affiches zijn het niet, in den waren zin des woords, in den modernen zin. Ze zullen voorwaar ons kunst-prestige in het buitenland niet verhoogen noch pleiten ten voordeele van ‘Anvers métropole des arts’... een métropole trouwens waar de jury der Driejaarlijksche het aandurft een Matisse te weigeren; waar het bestuur der Olympiade de eenige duizenden franken niet vindt die noodig zijn tot inrichting van een reeks moderne kunst-manifestaties, naast de ontworpen sport-oefeningen; waar de eminente taak om voor een zoo belangrijke internationale gebeurtenis als de Zevende Olympiade affiches te teekenen roekeloos wordt toevertrouwd aan kunstenaars, die bleken, niet op de hoogte te zijn van wat van hen werd verwacht, in dezen tijd, voor een cosmopolistisch publiek en voor deze universeele gebeurtenis.
André de Ridder.
|
|