| |
| |
| |
Fashion
III
Ondeugd
O, het leed des afscheids van vele strijdgenooten van heden, als eens de maatschappelijke ontvoogding van het volk van mijn land, geestelijk en economisch, zal voltrokken zijn.
Adieu dan gij allen, die daar zetelen zult in de banken van uw democratisch ideaal. Ik zie niet in waarom ik u niet haten zal en tergen met mijn spot, of, moe daarvan, hooghartig en koud-gevoelloos zal negeeren.
Ik wil het wegend fatum, dat me dwong tot kommerende daden ten bate van dat dan eindelijk geemancipeerde volk, afschudden. Ik zal de banden breken die tusschen ons waren, als tusschen de voor Keizer Karel gestropte Gentsche burgers, gij, mijn vrienden van heden, dan geworden mét en dóór het Recht levende vlaamsche ingezetenen.
Mijn aanvoelen van zulken tijd, waarin de professoren, de demagogen en de propagandisten heilzaam zullen waken over hun vrije, ontknechte
| |
| |
en geleerde volk, huivert en krimpt. Want waar 't zuivere recht op eigen kultuur aan een volk door zijn leiders wordt voltrokken, begint door de leiders en de in één toon blatende kudde het onrecht tegenover den enkeling. In een samenleving, onder zooveel vaandels en banieren waarop vlamden de woorden: ‘vrijheid’, ‘ontwikkeling’ en ‘kultuur’, bevochten en verwezenlijkt, moet dan toch eindelijk geluks-eenheid heerschen, zullen de enkelingen de ontevredene gelukstoorders worden. En droever wordt mijn huiveren, bitterder wordt mijn gal, waar ik, het gehalte van nu metend aan het gehalte van straks, voorvoel wát de eischen van die gemeenschap zullen zijn.
Ik treed uit het cirkel der oude aandoeningen en maak me op tot verdediging van mijn Ik. Ik zal niet alleen zijn. Maar ik weet dat dán de beschaafde massa onverbiddelijk zal áf staan van de overbeschaafde enkelingen, mede met haar aan gisteren ontgroeid.
Het burgerschap van morgen heeft zich doodgekeken op een gesloten vlaamschen horizon. Het levensvlak, ook onder de beste geestelijke en stoffelijke omstandigheden, kan er niet dan door nieuw lijden en vechten mede universeel worden. Politische en atavieke eigenschappen en kwalen zullen bevorderen het leven als gemeentekudden, die kloeken vlaamschen wetenschappelijken, doch
| |
| |
sectairen, fanatieken en schijnheiligen geest, zuiveren zullen van het onkruid der wereldgedachte en het wereldleven. De beste en voornaamste ontvoogders spreken toch nog van ‘uitheemsche invloeden die hoeven geweerd te worden’ en preken nog over het ‘stamleven’.
Dan wordt het de tijd waarop gekkenden nijd om de redingoten, als vechten tegen windmolens, en precieuze gevoelens om cubistisch-gekleurde pyjamas, als slechts nog dilettantisch tijdverdrijf, kunnen gelden. Ten andere, vergankelijke vergankelijkheden, misschien is de redingote dan wel weer door de mode in een nieuw glanstijdperk gevoerd en in triomfantelijke eere hersteld, en liggen zulke pyjamas bij den antiquaar ten toon.
Sier en bon ton, zwierig vertoon, verfijnde elegancie, goede smaak worden geheime en toch natuurlijke factoren, bijdragend tot het samenstellen van een uiterlijk geheel, waarom het binnenste zich, als om gewoonte-dingen, geen moeite van bepeinzen noch uitvinden meer moet geven. Het binnenste geheel streeft naar een soort geestelijke en zedelijke vrijbuiterij. Het aast met pijnlijk gespannen zenuwen op een abstract leven, waarin het treedt met primitieve naaktheid en toch belast met al de oude deugden en zonden uit het verleden. Nu worstelt de vrije man zich niet alleen los uit zijn omgeving, maar ook uit zijn eigen dierbaar-kleverig verleden. Hij wil de
| |
| |
diepere wereld smaken van geheime geneuchten, het tooverspel oproepen van ook door het dichterschap niet te scheppen wellusten. Hij werpt van zich af de verworven schoonheids-deugden, uit reactie tegen de algemeene deugdelijkheid tot publieken eigendom verlaagd en toestst het begrip van 't schoone en leelijke, 't goede en slechte aan den wijdschen waan, die verraderlijk op den bodem van elk hart zijn tijd af te wachten ligt. Hij wordt genieter of begint een spel met het leven, waarbij de inzet is de Deugd. Hij gaat tot de Ondeugd...
Tevergeefs noodt van Deyssel hem tot het zoeken naar de trekken van Caesar op zijn in den Broth-spiegel bekeken profiel. Het driedubbele spiegelbeeld lokt hem tot genoeglijk bespeuren en nagaan van de rimpels der moeheid, de eerste grijze haren, de kruin-winnende kaalheid en of dit alles hem niet aantrekkelijker maakt dan Coesar en superieur aan dezes tweede-rangs acteurskop.
Zijn overwinningen op het leven en het bezitten van 's levens volheden, liggen hem te wegend en hij keert tot genot, dat eenvoudig-gezond zou zijn, ware hij er niet toe gekomen met zooveel versleten hoop en wanhoop. Nu is het te laat; het genot wordt ondeugd waar het begeerd en bedreven wordt, met zooveel warsheid om nutteloos verloren deugd. En van het standpunt der zwijnen beoordeeld, zijn parelen er noodig tot
| |
| |
herstel eener maag van veel zwaren kost wee.
En dan het leven opzichzelf, het leven om het leven, het leven als eenig doel is toch ook wel een zét waard. Het te bedrijven om de enkele voldoening der beweging, na het voor zich zelf en anderen, en voor allerhande mooie doeleinden te hebben uitgeput en uitgediept, al vorschend of het ook wel de moeite waard is, wordt ontdekking van een nieuwe, dynamische wereld. Het wordt ook heerschen over al de onnoozele zwaarwichtigheden die het bestaan vullen met vruchtelooze drukte. Daar ontploffen in het binnenste zeer oude gevoelens die, zich mengend aan dat gedesabuseerde begrip der dingen, een sterkte van wil en onwil, van lust en moeheid, van kinderlijke nuchterheid en cynische wreedheid worden. Het gevaar rijst dat alle geloof aan de universeele waarde van het leven er zich zelf bij vernietigt, terwijl de zelfzuchtige en integrale bestanddeelen van het gevoel hier tegenover, woekerend opschieten. De heiligheid der algemeen-aanbeden schoonheidsvormen gaat erbij verloren en het begrip der onafhankelijkheid drijft tot neertrappen en moorden. Zooveel geijkt schoons bleek gebouwen op modder, zooveel heiligs kwam als bedrog uit, zooveel waarheid was verbeelding, om nu niet, met de bittere herinnering hierom, een gang te gaan naar de ontaarding. Alles wankelt, maatschappelijk en geestelijk. De moreele samen- | |
| |
levingen stortten ineen omdat zij op immoraliteit gegrondvest bleken, het verstand evolueerde tot krankzinnigheid of kindschheid. Waarom nog gelooven aan wat anders dan aan de kloppende, sidderende, kokende wereld van het eigen Ik. En waarom het eigen Ik niet botgevierd naar eigen wil en onwil, nu alles bleek te zijn slechts wat het is en zoolang het maar is...
Het leven wordt een rol. En deze rol wordt middel en doel. Feestvierende genotjagers en beulen, die onbarmhartig hun medemenschen kerven en uitpersen tot bloed dat zij dierlijk zwelgen, als daar zijn Casanova, de Sade, Julien Sorel, Monsieur de Courpière, Blauwbaard, Landru en welke primitief-ontaarde ‘jouisseur de la grande vie’ al meer, zijn niet zoozeer uitzonderingen als men algemeen gaarne aanneemt. Daargelaten de Lombrosiaansche elementen die hen stuwden, kozen zij in het spel van het leven een rol. Zij deden afstand van al de kleine bekommernissen, zooals van al de gevierde sociale idealen, waardoor het leven een school vol eenvormige verveling wordt. Daar riep en wenkte hen een doel. Hoe wreed en laag het naar de begrippen van 't hedendaagsche goed en kwaad ook deed, zij gingen in de vervulling van een rol die een schepping van eigen leven en een eigen wereld werd. Zij gingen in het omhulsel van een personnage, die boven de omringende we- | |
| |
reld stond en er moedig mee brak. Hoezeer het echte, fameuze leven er minderwaardig bij was, blijkt uit de sullerige en nederige wijze waarop het zich telkens en telkens liet pakken, sleuren en slaan door elk dezer beroemdheden en hun navolgers.
De bewerkers eener toekomstmaatschappij hebben ongelijk niet rekenschap te houden met onze natuurlijke ontaarding, gevolg van een erfelijk belast verleden zich openbarend met de hulp onzer en doorheen onze moderne overbeschaving. Zij zullen af te rekenen hebben met duizenden en duizenden exemplaren van hooger ontwikkelde misdadigers, voor wien alle begrip der grondslagen eener menschelijke samenleving: arbeid, liefde, moederschap, voorhistorische wet is, uitgevonden om de menschen braaf te houden, die nu allang niet meer braaf zijn.
De neo-mystieker hangt om zijn driften het gebod Gods en in schijnheilige bralheid verwekt kinderen bij de vleet; de malthusianist vervangt het vaderschap door het botvieren van al de driften; Sapho is moeder van een dochter waarvan ze 't jonge vleesch begeert; Romeo en Julia twisten over geld na elke nachtegalenzang; de trouwe echtgenoot bemint zijn vrouw slechts dan in teedere jaloerschheid wanneer ze 't bedrog pleegt in zijn tegenwoordigheid; de arbeider wint zijn brood in 't zweet des aanschijns van het wezen
| |
| |
zijns broeders; de werkgever is een vader voor zijn arbeiders naar het alom verheerlijkt begrip van het vaderschap met kastijding, tyranie en slavernij tot opstand gedreven; het recht langs gene zijde is onrecht aan den overkant; de alkohol is het water der waarheidsdorstigen en voorwendsel tot armoede; en armoede is een weelde die slechts de uitverkorenen werkelijk kunnen genieten...
Waarom die menschen van morgen anders gezien, waar zij van de huidigen slechts hierin verschillen: de leugen fantazie te heeten, wijl zij vandaag nog bedrog heet. De verhoudingen veranderen met het uitzicht der samenleving, de menschenharten niet. Maar nu zijn zij zichtbaar naakt en er valt niet meer te loochenen dat zij leelijk en laag zijn. Het gaat niet meer eerlijkheid, zedelijkheid, schoonheid te verkoopen voor zorg om het leven. Wat baat spijt en wroeging aan een aan zichzelf overgelaten geweten. De parade met officieele Deugd en met de uithangborden der goede zeden, drijven dit geweten naar vereenzaming.
De vereenzaamde genieter doet de blinden dicht van het huis zijner lusten, capitonneert vensters en deuren, steekt de mat-gouden lampen aan over de zwarte en groene kussens, waarop de ondeugd geluidloos en glimlachend te wachten ligt. Ma chair est triste hèlas, et j'ai lu tous les
| |
| |
livres. En van de ongenadige ontgoochelingen zooals van de vergane vruchtelooze energieën werd een pakje gemaakt, dat nu op den grauwen rauwen zolder vergeten ligt. Niet eens sidderen nog de stil-feestende geesten bij het aanroeren van geschilspunten, die verglijden als vlugge schaduwen over een oppervlakte van warm marmer. Alle botsingen zijn doodgeboren. Een moe-onverschillig, licht-wuivend gebaar van een witte hand breekt het hooghartig-woordloos oordeel, over zoovele zwaarwichtige beroeringen, waarom daarbuiten honderden in doodstrijd vechten. Hier wordt de geest zich uitvierend vleesch, leeft hij zich met en doorheen de van alle sociaal-noodige of sociaal-overbodige zedenconventies en moraliteits-begrippen ontvoogde zinnen. De zinnen door klaren, op genot buitenden en gescherpten geest gevoerd, zijn vrij van al de antieke gevoelens van schroom, angst, vroomheid, jaloerschheid, eerbied. Toch zijn ná de orgie der driften, de zuivere geestelijke elementen weer meester over gedachten en zenuwen, over denken en daden. Het wordt de levensregeling door de anarchie, de verzuivering door de losbandigheid, de verzekering van het levensbehoud door het spelen met de dood, de heiligheid doorheen het lijden met en door de driften. En waar het de ondergang wordt voor zwelgende zwakken of al te moeden die raken aan den bodem der verveling, of zinken tot
| |
| |
de diepten der verbijstering, staat rustig wachtend in een hoek der groene kamer het recht op zelfmoord, uitkomst en bekroning van een vrijgevochten leven...
Wat is een ivoren toren een onschuldige schuilplaats vergeleken bij de helsche paradijzen der feestvierende ondeugden. Maar toch zal mijn braaf, eerlijk en achterlijk land eens leeren moeten dat kultuur en beschaving, hoe algemeener en dieper wordend, mede brengen en bevorderen het leven in zulke paradijzen. Dat deze zijn uitvloeisel en noodzaak der overbeschaving. En dat zij de beteekenis zijn van hoogere en op zichzelfstaande raseigenschappen; verderf als behoud eener samenleving. De hypocrisie werd uitgevonden en gekweekt als kostbaar, en soms wel nationaal middel van zuiver, streng en mooi vertoon over veel rottends. Enkele van de onze landelijke achterlijkheid ver vooruitzijnde omringende landen, waar de gewone doorsneemensch zooveel geldt als een intellektueel ten onzent, toonen ons juist hoe het vertoon eener zedelijksheidsfaçade, niet alleen met best gevolg ten aanzien van de wereld de ‘pikantste’ of ‘fijnste’ schandaaltjes dekt, maar ook hoe uit deze het bewijs wordt getrokken van de verfijning van het ras. Een sterke en ontzag-inboezemende man is hij toch: wiens gelaat en houding bij dag de sporen niet verraden van de dolste nachten. Bij hem en zijn
| |
| |
tijd vergeleken staat het naïeve Vlaanderen, als een koewachterken, waarvan het pittoreske niet redden kan het onnoozele en achterlijke dat het doemt tot blijven wat het is...
Kom, deze avond weer steken we de matgouden lampen aan over de zwarte en groene kussens. Maar we laten één venster openstaan op den blauwen nacht, lokkend de moedigen die hun passies willen bouwen tot den brandstapel van hun vruchteloos voorbeeldig leven.
Johan Meylander.
|
|