Het Roode Zeil. Jaargang 1(1920)– [tijdschrift] Roode Zeil, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 16] [p. 16] Mijn kamer De boeken Mijn kamer met haar boeken in den avond, zij obsedeert mij als een kwaden droom, waaraan men wil ontkomen, maar niet kan... En niet meer roepen kunnen, voelen, altijd maar voelen hoe 't woord dat hulp gaat brengen in de keele stikt; en machtloos nederliggen, als een die, ver van 't leven, in 't eeuwig duister ondergaat. En al die boeken vol verwaande wijsheid, zij staan dáár met versteende aangezichten, als weergekeerden uit voorbije tijden en kunnen niets meer bieden voor mijn dorst. o Niets meer weten, niets meer willen weten en 't al vergeten wat zij mij eens gaven aan waan en ijdelheid! En weer gelijk een kind zijn, gelukkig als de wind ruischt door de blaren, een wattig wolkje stil vergaat in 't diepe blauw der lucht of 't zonnelicht in zijne wimpers hangt. [pagina 17] [p. 17] Mijn kamer Weten? Kennen? 't Zijn al ijdel woorden en geen die nog wat vreugde brengt... En 't is alleen wat vreugd, wat vreugd en ook wat liefde, die ik van 't leven nog verwacht! In de schemering Nu ligt mijn kamer in het aarzlend duister der eerste schemeringen... En lijk de zon die, dalend, van den horizont heel de aarde nog eens overziet, herpeins ik wat ik deed en heb volbracht in dezen afgeloopen dag. Ik sta hier in mijn kamer, voór den nacht, in 't schoone goud van onvervulde droomen. Wat heeft de dag die ging mij meegebracht? En was hij waard te zijn geleefd? Zoó vraag 'k mijzelven af en 'k schouw, met mijn gepeinzen, in 't diepst van geest en harte. En 't is zooals het gistren was, zooals het al te dikwijls is geweest: een ijdel zanger ging weer door een leegen dag... Wie zal ze tellen mijn ontgoochelingen? [pagina 18] [p. 18] Ik kan niet meer! Het is toch alles ijdelheid, onmacht of zwakheid, keer op keer, Mijn hoofd, mijn handen deden wat zij konden, maar elke dag bracht mee een nieuwe pijn. En toch, wat in mij was heb ik met vroom gebaar gegeven... Is het mijn fout dat ik zóo ijdel ben, en elke dag blijft leeg aan nieuw geloof en nieuwe hoop en nieuwe liefde? Veroordeel niet! Beklaag hem die niet meer kon geven, schoon aan zijn droom zoovele schoonheid was beloofd! De dag die komt zal wis wel schooner zijn! Zóo sta ik hoopvol in mijn kamer. En droomen gaan voorbij, als adems van verjongde dingen, en even voel ik om mij 't leven der stilte, die meteen een stemme krijgt! 5 Maart 1919. Victor de Meyere. Vorige Volgende