De roemrugtige Haagsche faam, of de nieuwe Amsterdamsche fonteyn
(1721)–Anoniem Roemrugtige Haagsche faam, De– AuteursrechtvrijStem: Daar was lestmaal een Juffrouw.
GOeden Avond zoete Lief,
Goeden Avond honink dief,
Ik kom stoutelyk in u huys,
Aardig Truytje Vette guytje,
om dat ik verwagt heel draa,
Uyt u mond het zoete ja.
Truy.
Hy wat praat gy aardig vriend,
Maar ik koof niet dat gy 't miend,
daerom pakje bieze maer,
Met die sprongen, Malle jongen,
Ik agt al dat snappen niet,
Pothuys Mannetje Hiepokriet.
Koen.
Poezel Meysje als een blat,
Smal van schouders, breet van gat,
Laat ik u van falder la la,
Eensjes kussen, ondertusschen,
Praaten van de Minnegloet,
Hy wat smaakt dat soene zoet.
Truy.
Laet dat bruyen malle Koen,
Eer ik jou de kit uit boen,
By wie meenje datje bend?
Ligte vinkje, neen mijn pinkje;
weet wel dat gy mijn niet miend,
daerom gaa maer murve vriend.
| |
[pagina 41]
| |
Koen.
Truytje lief ik zweer u by,
Een vier men'les pot met bry,
en een stukje lekk're worst,
Roode roosje, Suyker doosje,
dat ik u zal diene Meyt:
Als een man van kwaliteyt.
Truy.
Wel wie henker hoord 'er van,
Gy mijn diene als een man,
Loop met knikkers op de straet,
Nog speelen, En krakkeelen,
dat zal u wat nutter doen,
Als te trouwen malle Koen,
Koen.
o! Dat meend gy niet, zoo waer,
Want ik ben al achtien jaer,
dat is immers oud genoeg,
blanke hontje, Fulpe montje,
om te slaepen by een Vrouw
Lieve Truytje vat gy 't nouw.
Ook zo ben ik figeland,
Kijk mijn Broekje zit heel trant,
en de voering is Satijn,
Net geweeven, Na het leeven,
digte by de Overtom,
Maar ik zie gy lachter om.
Truy.
Lache, neen gy praet heel wijs,
egter aen die kant als eysch:
en zoo mager als een stok,
Poedegroesje, Klyne droesje,
eet vry pap nog zeve jaer,
Koom dan weer jou Treuselaer.
Koen.
He wat bent gy spytig Truy,
dat gy toont zoon norsse buy,
'k Loof de barsse Schoppe Boer,
Is jou Broertje, Lieve loertje,
of heb gy de pagt so spreek?
Van de Mostard, en de Eek.
Og! al weer een blaeuwe scheen,
Truytje slaep dan steeds alleen,
Hier mee zoo ging Koentje voort,
Rept' zijn voeten, Sonder groeten,
o! dat stond beget te slegt,
Voor die zoete lieve knegt.
|
|