dergelijk tijdschrift terecht? Tijdschriften op religieuze basis vind ik overbodig. Ik kijk er niet naar, of een auteur kommunist of rooms-katholiek is, maar of hij mij een aanvaardbaar verhaal of gedicht voorlegt. Wat van christelijke origine is en werkelijk peil heeft, neem ik beslist wel. Iets als Utrechts Drieluik van Gabriël Smit - graag.
W. Gezien het feit dat u de traditie in de Nederlandse letterkunde niet wilt verwaarlozen, ligt 't ook voor de hand, dat u aandacht besteedt aan 't christelijk element.
B. Kijk, om mijn opvatting te verduidelijken: ik ga in Maatstaf een Achterberg-nummer uitgeven. Daarin laat ik opzettelijk het christelijk, sterker: het calvinistisch aspekt van deze dichter behandelen door een calvinistische auteur. Ik wil dat element erin hebben; ik acht 't noodzakelijk; zonder dat is Achterberg niet te begrijpen. Maar, om op de tijdschriften terug te komen, ik vind 't fout dat men een apart terrein schept waar zogezegd de christelijke litteratuur beoefend zou moeten worden. Het lijkt me ook onvruchtbaar, met allemaal gelijkgezinde lieden in de redaktie. En een litterair tijdschrift is er toch niet voor, om propaganda te maken voor een geloof?
W. Maar als het nu bepaald niet de bedoeling is, propaganda te maken, maar zaken ter sprake te brengen, die elders niet ter sprake komen, die ander lezers ook niet interesseren? Wat Roeping betreft: er zijn weinig punten waarin ook maar twee redakteuren 't glad eens zijn met elkaar. Ze zijn er mee bezig, ze stellen dingen aan de orde, maar lenen zich niet als spreekbuizen voor een autoriteit.
B. De redakteuren zijn tóch gelijkgericht, hebben althans een gemeenschappelijk uitgangspunt. Ze willen dat toch uitdragen. Als ze het nog werkelijk helemaal onder elkaar hielden, zou ik er vrede mee kunnen hebben. Het felst ben ik erop tegen, dat ook mensen die met dat geloof niets te maken hebben, erin publiceren. Die horen daar niet. Zo'n redaktie zou andersdenkenden niet moeten toelaten.
W. Het lijkt me moeilijk vast te stellen, of ze met dat geloof niets te maken hebben.
B. Er zijn lieden, die er domweg op uit zijn te publiceren, waar dan ook, zonder de minste innerlijke affiniteit te hebben met het blad waarnaar ze inzenden.
W. Niet uit iedere bijdrage is de herkomst af te leiden. Het lijkt me nogal benauwd, als een redaktie alleen stukken diende te accepteren die nauwkeurig blijk geven van een christelijke overtuiging.
B. Toch zou iets dergelijks mijns inziens de meest acceptabele vorm zijn.
W. Voor Maatstaf is er au fond geen levensbeschouwing - afgezien van de fascistische opvattingen - waardoor een werk onaanvaardbaar zou zijn. Is er overigens een fatsoennorm waardoor een werk voor u onaanvaardbaar zou kunnen zijn?
B. Een fatsoensnorm erken ik niet. Schuttingwoorden mogen er allemaal in. Geen taboes. Ik heb natuurlijk toch wel eens gehad, dat bepaalde dingen me tegenstonden. ‘Dominee met strooien hoed’ van Jan Wolkers heb ik om 2 fragmenten, ondergeschikte details eigenlijk, laten schieten. Achteraf heel veel spijt van gehad. Toen ik dat meesterlijke verhaal later gedrukt in de Gids las, moest ik m'n vergissing dadelijk erkennen.