hebben zich zo onpersoonlijk administratief ontwikkeld, dat we meer en meer de behoefte voelen aan een persoonlijk contact in dit opzicht. Het systeem dreigt ons in zijn greep te krijgen; daartegen zoeken wij een persoonlijk verweer.
Lammers is ook een geregelde medewerker aan de ‘Groene Amsterdammer’, hij is zeker niet wat wij ‘een liberaal’ noemen. Voeten verklaart dat ‘De Gids’ sinds Potgieter niet alléén liberaal is, maar vooral ook het standpunt van de liberaliteit handhaaft. Dat wil zeggen: in één nummer kan men bijdragen aantreffen van prof. Geyl en de communist Theun de Vries, gedichten van Keuls en van de experimentelen.
Hoornik valt in: ‘Ten tijde van de beweging van Tachtig heeft “De Gids” de boot gemist. Ook de betekenis van Marsman en Slauerhoff is door de toenmalige redaktie niet gezien.’
Voeten: ‘Ik geloof dat ons momenteel iets dergelijks niet meer gebeurt.’
Hoornik laat een vermanend gegrom horen, bezorgd over de omstandigheid dat Voeten's uitlating te onbescheiden zou zijn. Maar het gesprek glijdt over naar de meer wetenschappelijke sector van het werk van de redaktie. Hoornik meent dat een maandblad juist in dit opzicht naast de weekbladen een bijzondere funktie kan vervullen, een heel eigen zin heeft. Het moet op een leesbare wijze, aansluitend op het nieuws, wetenschappelijke informatie verstrekken.
Prof. de Froe gaat hierop door: ‘De Gids’ is een algemeen cultureel tijdschrift - zegt hij - omdat wij voelen dat wetenschap en kunst principieel een eenheid vormen. Grenzen zijn er niet meer. Heeft Dijksterhuis niet de P.C. Hooftprijs gekregen? Wetenschap en kunst bevruchten elkander onophoudelijk. Bijvoorbeeld: de psychiatrie ontleent termen aan de poëzie. Het vervelende is echter dat een groot deel van de wetenschap zich zó gespecialiseerd ontwikkelt, dat ze in ‘leesbare’ artikelen gewoonweg niet meer is onder te brengen.
Hetgeen hem overigens niet verhindert in het hierop aansluitende gesprek over bijzonder gespecialiseerde wetenschappelijke zaken bijzonder boeiend en begrijpelijk te praten. Atomen en electronen, weefselculturen, bacteriën, crematie, dood en leven - ‘de dood is een prognose’ - het wezen van de materie, het wordt alles aangestipt op een manier die bewijst dat de verzorging van de wetenschappelijke afdeling van de Gidsinhoud in handen is van een uitermate capabel, bijzonder boeiend geleerde en publicist. Het wordt een kostelijk gesprek. Maar ik moet nog een conclusie hebben, ik wacht nog op de korte samenvatting die alles af rondt. Dan wijst Hoornik op het slot van een artikel dat Anton van Duinkerken in het nummer van januari 1962 schreef onder de titel ‘Honderdvijfentwintig jaar’. Ook de anderen menen dat in dit stuk zin en streven van ‘De Gids’ duidelijk werden neergeschreven:
‘Binnen de snelheid van de technische moderniteit werkt een maandblad traag, doch selectief. Het kan zich veroorloven oud te zijn. De Gids is zo oud als de eerste spoorweg in ons land. Potgieter heeft nooit met Busken Huet getelefoneerd en nooit gefietst.