openbaring af te leiden dat Lodewijk XIV protestant zou worden, begon in 1684 een nieuw en belangrijk tijdschrift, de Nouvelle République des Lettres. Het werd van stond af aan in Nederland uitgegeven en mag gelden als ons eerste tijdschrift ‘voor de beschaafde stand’. De belangstelling van ons volk voor dit blad verslapte geen ogenblik en aangezien ze ook niet toenam, ging de Nouvelle République als eerste belangrijke blad over de kop, in 1687 al. Het is toch van betekenis geweest omdat het ons volk vertrouwd heeft gemaakt met het kulturele tijdschrift. Kort na 1700 raakte dat verschijnsel reeds in heel Europa aanvaard: Frankrijk had er enkele, Nederland ging meedoen, Italië probeerde het vanaf 1710, en ook Duitsland produceerde een gründlich geval dat periodiek met enorme klappen in de put der vergetelheid plofte. Een vermetele Fransman achtte de tijden zelfs rijp voor de uitgaaf van een ‘Bibliothèque Britannique’ welker prospectus de lezer lekker maakte met de aankondiging:
‘De schrijvers zijn verdienstelijke lieden die heel goed Engels kennen, te weten de heren S.B., de M.D. en de zeer goed onderlegde Mr. D.’
Het eerste katholieke tijdschrift van belang [zelfs van zo groot belang, dat het vaak in één adem met de Journal des Sçavans wordt genoemd] werd natuurlijk geleid door Jezuieten. De hertog van Dombes - een ten noorden van Lyon gelegen vrijdom - stichtte rond 1700 een modeldrukkerij in Trévoux. Waarschijnlijk om de drukkers regelmatig werk te verschaffen, liet hij vanaf 1701 de ‘Journal [of: Mémoires] de Trévoux’ verschijnen dat onder Jezuïetse, maar toch niet jezuïtische, leiding stond. De kritieken waren degelijk en geducht, en later in de eeuw citeerden oude schrijvers er weleens uit om jongeren de beginselen van kunst en kritiek bij te brengen. Blijkbaar golden de Mémoires voor sommigen als maatstafgevend. In de achttiende eeuw bestond bijvoorbeeld het genre der beschrijvende leerdichten: LeBrun had de Europese graansoorten bezongen, ene Frascator zocht niet tevergeefs inspiratie bij de syphilis en tientallen anderen tokkelden hun lier aan flenters over visserij, thee, zout en mineraalwater. Tegen het eind van de eeuw was de gruwel des tijds evenwel zo hoog gestegen, dat de jongeren zich voor zulk werk niet meer tot dweepzucht konden opschroeven. Maar die onderwerpen werden schitterend verdedigd met een beroep op 'n oude kritiek in de Mémoires van Trévoux: ‘De verzen van deze soort hebben op alle andere voor, dat zij ons op aangename manier onderwijzen... In andere vakken van dichtkunst wakkert het onderwerp het dichtvuur aan, doch indien men in dìt genre genie toont, is men wel met overvloed begiftigd.’
De eerste grote man van het Nederlandse kulturele tijdschrift is Justus van Effen. Hij was 27 jaar toen hij, in 1711, zijn eerste weekblad in het licht gaf, Le Misanthrope. Daarop volgden de Journal littéraire, La Bagatelle en Le nouveau spectateur français, allemaal commentaren op tijd, kunst en zeden. Dat omvangrijkste deel van zijn oeuvre is in het Frans gesteld; pas vier jaar voor zijn dood begon Van Effen in het Nederlands te schrijven. Zijn weekblad de Hollandsche Spectator dat slechts van 1731 tot Van Effens