Roeping. Jaargang 38(1962-1963)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 544] [p. 544] P. Hawinkels Toen ik gistermiddag toen ik gistermiddag het winterwater bekeek aanvarende schepen, die blinde goedmoedige robben, en het licht voelde rollen als een waskaars, - de wind - mijn spleetjes van ogen liet tranen, mijn haren zijn te kort om te wapperen: opstandig roeren zij op, recht wel, toen voelde ik een vrije feestelijke vreugde - op zondag schoor mijn vader zich vroeger, een wit hemd ernaast op een stoel, voor de grote spiegel beneden, zingende, groothandige schelm, een ruige tekst, die mijn moeder hoofdschuddend om de kinderen deed denken - in mijn ingewanden, maar even daarna wroeging omdat dit toch wel verdiende gedicht te worden en met bezieling op schrift gesteld, dat moment, dat ‘ik’ van mij, en ik het vergat... toch blijft het zo: zulke minuten houd ik zelf voor u allen praatjes voor de vaak en - voor de gaatjes - mosterd zonder maaltijd Vorige Volgende