Roeping. Jaargang 38(1962-1963)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 519] [p. 519] Henk van Kerkwijk Gedichten Ik werp m'n stem tegen de zondvloed in en ondemocratisch word ik uitverkoren ik weet, ook ik kwam nergens vandaan ik heb m'n eerste ogen versleten in niet te noemen straten ver van 't asfalt, een moestmetalen ruiker voor meisjes die dialectisch blozen maar ik werp m'n stem tegen de wind waar is de wind van de velden kom waai m'n oren schoon jullie hebt niet verloren, nog voel ik de stenen aan m'n huid kom wind waai waai zuiver of je de zee hebt schoon- geveegd, waai wier rook klanken voor m'n oren en voor m'n ogen hoor je m'n stem wind waai wind ik ga de nachthanden buiten vragen ‘waai wind’, waai een storm over m'n ogen o dat ik zien kon en nooit vergeten (de momenten zonder tafelkleed) [pagina 520] [p. 520] kille lampen van verdriet werpen verstrekkende schaduwen over m'n schouders wegwijzers naar de tabaksplanten in m'n achtertuin, de zekerheden die men mij verwijten moet ik heb een stopsein gegeven en bij de politie gesolliciteerd verder kun je niet gaan en nu aan het strand van de aanpassing waarachter de zee slurpend lacht stamp ik stille dagen uit de grond geef me stille stille dagen want stilte is geen zuiverheid, goddank. ik moet me op m'n gemak kunnen voelen om het water te ontmoeten en te leven bij de gratie van de gladde regen sans ideal, maar ook sans rancune staan de woorden in mij op [pagina 521] [p. 521] ik heb god nooit gevraagd om een roeping toch heb ik pijn wanneer de wind tintelt toch verlangen m'n vingers als de stad zich zwart tegen de horizon schreeuwt hij bestaat niet ik heb hem niets gevraagd ik heb nooit gewenst in gebed te profeteren toch verwijt ik m'n woorden hun leegheid alsof ik wenste dat ik werkelijk iets gezegd had maar boven de zon regeert de stad nog steeds z'n rouwrand om de aarde ik vang m'n antwoord aan: Met innige deelneming Vorige Volgende