| |
| |
| |
Swidbert
over het epidemisch heelal;
in de akkers van mijn adem
liggen stenen, zonder hoornvlies;
geboren drachtig en donker,
drachtig te gronde gegaan?
de sterren. zijn doorwaadbaar,
de dieren staan in spiegelschrift;
staan in de kloven van de wind
gegrift, droog en blind; zij
steken in mijn adem, mijn vel;
in de akkers van mijn adem
van een engel, nog gaaf -
o beeld, o woord, sta sterk;
kies, met littekens op uw stem,
als een meeuw, zee en zwerk;
en leef, achter mij ontbonden,
in wind en zonder wonden.
| |
| |
| |
Barbaar
ik jaag je op een. rotsblok,
over mijn spiegels, over mijn styx;
aan de muur slaat een klok
de kreten van een crucifix;
ik jaag je een engel uit,
met mijn adem, mijn eerste offermes;
in de oertijd van het bloed;
in het hooggebergte van je gedachten;
de roeiers van mijn droom
staan met fakkels op je jachten.
| |
| |
| |
Instrumentatie
uit heimwee het hoofdmotief;
drijven los in het water;
ik leef terug in een sage.
van de daken, de stage straten,
op de akkoorden van het bloed.
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
Het paard zwerft in zwart,
onder de groene doeken van maan,
over het water, zijn stemmen
ik zet een paard in scène,
in hulsels van regen staan.
| |
| |
de sparappel van het hart;
in de zandgroeve van de tijd
mijn geheimzinnig verstand;
een dichter, buiten adem;
|
|