| |
| |
| |
Documentatie van een feest
Op 2 januari 1963 werd in de Stadsschouwburg te Nijmegen een grootse hulde gebracht aan Anton van Duinkerken die deze dag zestig jaar werd. In de pers is daarover uitvoerig bericht. De speech van de kardinaal is daags na het feest in extenso afgedrukt in De Tijd-De Maasbode, de gedichten van Anthonie Donker, Michel van de Plas en Huub Oosterhuis, tijdens de huldiging voorgelezen door Gabriël Smit, werden gepubliceerd in de Volkskrant van 5 januari. Jammer genoeg is het ons niet gelukt het geestige portret dat Prof. dr. G. Stuiveling van de jarige improviserend ontwierp, hier af te drukken. Des te prettiger is het daartegenover een aantal woorden, die toen gesproken hadden moeten worden, maar om verschillende redenen niet luid werden, hier alsnog te kunnen publiceren: het telegram van Victor E. van Vriesland en de groet van Maurice Gilliams. Van prof. dr. Karel Meeuwesse, de Nijmeegse collega van Asselbergs, die de middagbijeenkomst voorzat en de verschillende sprekers en programma-onderdelen inleidde, zijn hier afgedrukt het openingswoord en de toespraak vóór de vertoning van ‘Het Wereldorgel’.
Hooggewaardeerde Asselbergs, Waarde van Duinkerken, Beste Toon, Lieve Nini,
Namens allen die naast en achter en boven jullie tot in de nok van deze schouwburg toe om je heen geschaard zitten, wens ik jullie beiden en je kinderen aan het begin van deze bijeenkomst alvast van harte geluk met de verjaardag die jullie vandaag viert. We zijn je bijzonder erkentelijk, dat je die voor een groot deel met ons samen vieren wilt.
Zoals jij zelf voor deze verjaardag je geschriften verzameld hebt, zo hebben wij je familie, je vrienden en bewonderaars om je heen verzameld of liever: zij hebben zich zelf spontaan in een wijde kring om je heen geschaard.
Ik gebruik het beeld van de kring met opzet. Wie de zestig jaren van je leven, de veertig van je veelsoortig schrijversleven overziet, ziet met één oogopslag hoe zich de grenzen van je wereld voortdurend hebben verruimd, hoe je expansieve natuur de kring om je heen steeds groter heeft gemaakt.
| |
| |
Vanuit Bergen op Zoom, het jubelstadje van je kinderjaren, ben je de wereld der Bredase seminaria ingegaan. Je hebt er gedroomd van op te gaan tot het altaar Gods, tot Hem die je jeugd heeft verblijd, je hebt er gedroomd van een heldhaftig leven in dienst van Hem en de mensen. Je hebt daar tenslotte de wereld ontdekt. Je hebt toen het atrium Dei verlaten, dankbaar voor wat het je voor je hele leven schonk. Je verhuisde van Brabant naar Amsterdam.
Je bleef je echter boven de Moerdijk het land van je jeugd herinneren, het land van Brabant ook, dat zich uitstrekt aan de andere zijde van de grens. Wie Bergen op Zoom zegt, ziet Antwerpen in het verschiet. Je was er van jongsaf thuis. Als burger van Amsterdam werd je al spoedig de man in wie zich méér dan in wie ook het besef van de stam- en taalondeelbaarheid der Nederlanden belichaamde zoals eens in Jozef Alberdingk Thijm. Het was 7 november vijf en twintig jaar geleden dat je samen met mejuffrouw Belpaire van de Dietsche Warande, met Streuvels en Gerard Brom in Leuven het eredoctoraat in de letteren ontving. Het is een paar weken geleden dat je in 's-Gravenhage, waar Streuvels de grote prijs ontving, de Conferentie der Nederlandse letteren presideerde. Je bent de president geworden van de republiek der verenigde Nederlandse letteren.
Vanuit het katholieke volksdeel, dat je na Brom in de twintiger en dertiger jaren de weg der reconstructie gewezen hebt, heb je over allerlei grenzen van religieuze, van levensbeschouwelijke en politieke aard heen de weg gevonden naar de harten van tallozen hier in Nederland, in Vlaanderen en elders in de wereld. Je hebt toen het erop aankwam de goede strijd gestreden. Ook de emigré's uit de dertiger jaren, die je in liefde tegemoet gegaan bent, zijn hier vanmiddag vertegenwoordigd. Ik zeg het met een gevoel van grote dankbaarheid. Je hebt de kern van het christendom, het wezen van de kerk nooit anders kunnen begrijpen dan als universele liefde.
Wie naar de beweegkracht zoekt van de rusteloze activiteit die je in je leven ontwikkeld hebt en voortgaat te ontwikkelen, wie naar de drijfkracht zoekt van die enorme expansiviteit die je leven is, die komt uit bij je liefde tot God en Zijn schepping, je liefde voor de mens naar Zijn beeld en gelijkenis geschapen, de eerbied voor de menselijke persoon die daarin besloten ligt en bij je bewondering voor de grootheid van de menselijke geest. Het is deze liefde die je over zovele grenzen heen de wereld in gedreven heeft, die uit steeds wijder kringen de mensen als vrienden om je heen heeft gebracht.
Je zou echter als mens noch als gelovige zovelen met je woord bereikt hebben zonder het bezielende vermogen der verbeelding dat je in je dichterschap geschonken werd. Het is een verbeelding die ruimte scheppend is in de ruimste zin van het woord.
Zo willen wij je samen met je vrouw vanmiddag huldigen. De bijeenkomst waarin wij dit doen, staat in het teken van de vriendschap die je met zovelen hier en elders verbindt. Zij zal staan in het teken van de vriendengroet.
Karel Meeuwesse
| |
| |
| |
Aan Anton van Duinkerken bij zijn 60e verjaardag op 2 januari 1963
en daarom zal Uw naam me een landschap blijven.
Een heilige zonder H gaat in dit landschap voor.
Let ook hij, hoe zijn lieve zieken morren
en of hij is hun eenigst oor?
Dan komt het duin, genegen naar de zee,
daarna de kerken, altijd minstens twee.
Een landschap, dat nooit kan verdorren!
Mijn zicht in nood maant mij tot sparen,
ik moet wel met de minste letters schrijven.
A.v.D., welaan, nog vele goede jaren!
ook al zal Uw naam me steeds een landschap blijven!!!
Maastricht, december 1962
Pierre Kemp
| |
Dames en Heren, Beste Vriend Anton van Duinkerken,
Sommigen, terwijl ze naar de lof luisteren die u vandaag wordt toegezwaaid, denken met dankbare fierheid: ‘ik ken Toone reeds 20, 30, 40 jaar. Een hele tijd van ons leven hebben wij elkaar van uit de verte of van dichtbij gekend’.
Beste en vereerde vriend, - wij kennen elkaar sedert eeuwen, van toen men de Antwerpse Onze-Lieve-Vrouwetoren aan het bouwen was. Verrukte metselaars stonden we schouder aan schouder, ons hoofd in de heerlijk gekruide Scheldelucht. En ofschoon in alles anders geaard, wist ik dat gij een van de onzen, een van de besten waart. Dat oud en souverein verleden zal ik niet vergeten.
Gij zijt er een uit het vrijmoedige, onbegrensde Zuiden. Bij ons, in Vlaanderen, gevoelt gij u thuis; voor ons, Vlamingen, zijt ge van den huize: een late, vrome Bourgondiër, steeds tot blijde verwondering bereid waar ge de ‘homo ludens’ bezig ziet. En waar ge u somstijds onder de varende gezellen bevindt, daar gedraagt ge u als de gezellige mens in de betekenis door mijn landgenoot, de dichter Prosper van Langendonck, aan dit edele woord gegeven. Uw moed is mild, wat een diepe ingekeerdheid veronderstelt. Uw levenslust is het rijke loon van die ingekeerdheid, wat door uw talloze wetenschappelijke ondernemingen bevestigd wordt.
| |
| |
Van Duinkerken heeft nooit gepoogd Asselbergs te overtroeven. Om aan die vaststelling reliëf te geven: Multatuli deed levenslang niets anders dan zich inspannen om Douwes Dekker in de schaduw te stellen. Die inspanning verwekte enkele geniale effecten, doch dikwijls waren het knaleffecten waar onze oren zeer van doen. Hildebrand, de elegante, slimme en geestige, keerde thuis van een wondere tocht met zijn Camera Obscura; in zijn knusse kamerjas gedoken, kreeg Nikolaas Beets in hem de overhand, degelijk maar droog.
Van Duinkerken is en blijft Asselbergs, en omgekeerd, steeds even belangrijk, ruim denkend, hoffelijk jegens andermans opinie, vast in zijn geloof.
Pas enkele dagen geleden ontvingen uw vrienden het derde deel van uw Verzamelde Geschriften. Wat een kostbaar geschenk! Mijn eerste indruk is er een van eerbiedige bewondering voor uw uitgebreide geleerdheid, voor uw historische belangstelling en belezenheid, voor de fenomenale verscheidenheid van de verwerkte bouwstoffen. Een breed uitdeinend, genereus en onverstoorbaar ritme, waaraan de scheppende kracht van de criticus gestadig te herkennen valt, overweldigt de lezer. Zeer terecht mocht professor Pierre Brachin, hoogleraar in de Neerlandistiek aan de Sorbonne, zijn teleurstelling uitspreken over het feit dat er tot op heden geen franse vertaling van uw werk het licht mocht zien.
En nu het zover gekomen is, beste vriend, dat gij ons op uw 60e verjaardag met onschatbare geschenken overlaadt: nu mogen wij onbeschroomd terugblikken in ‘ons’ ver, in ‘ons’ nabije verleden.
In de loop der jaren hebben wij heel wat zien gebeuren in de literatuur van ons taalgebied. De gezaghebbende regenmakers uit onze jeugd bewogen zich vaak met groot alarm over het bordpapieren toneel van hun literaire eigendunk. Alle zijn we nu een dagje ouder geworden, en wààr zijn ze met hun literaire waarheden naartoe, wààr liggen de stukken op tafel die hun letterkundige authenticiteit moesten bewijzen? Zeer velen schrijven en wrijven met het doel, voor de vierschaar van de literaire actualiteit gelijk te halen, wat ijdel en onbelangrijk is.
Uw schrijverschap, Anton van Duinkerken, heeft voor doel en bestemming, met felheid en energieke scherpte aan u-zelf te schrijven om beter, puurder mens te worden. Groter lof ter bekroning van een schrijversleven ken ik niet, want op die onvervalsbare wijze betekent uw werk zoveel als een bijdrage tot de geschiedenis van de creatieve geest, die het mensdom zijn weg naar de eeuwigheid wijst.
De Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde biedt haar buitenlands erelid Anton van Duinkerken haar gelukwensen aan en hoopt hem nog dikwijls op haar vergaderingen als voordrachtgever te mogen begroeten.
Maurice Gilliams
Vast secretaris der Academie
| |
| |
| |
Een telegram
++ 38 nm amsterdam 2950005 65 2 0248
warme vriendschap en dank aan jubilaris met wie door talloze herinneringen en door samenwerking in vijf organisaties verbonden stop sinds meer dan twee decennia niet weg te denken aanwezigheid was mij onvervangbare steun door verhelderende rijke kennis maar vooral steeds parate trouwe en eerlijk toegewijde broederlijke kameraadschap stop daarvoor onzegbare dank stop adviseer lang te doen over komend decennium = victor van vriesland ++++
| |
Professor Asselbergs zestig jaar
‘Die, van zijn geest naar de Parnas gedreven,’ terechtkomt in de academische senaat, moet daar weleens het gevoel krijgen, of de engeltjes hem de verkeerde deur hebben gewezen en of hij per abuis bij de buren terechtgekomen is, nette mensen, maar Haarlemse droge harten, gevestigd in een belendend perceel, dat niet natgehouden wordt, maar van de droogte kraakt in al zijn gebinten. Nog altijd maakt de kunst in de universitaire gehoorzalen enigszins de vreemde figuur van ‘de min in het lazarushuis’, droefgeestig van koddigheid. Een beoefenaar van de geschiedenis der letterkunde is niet ècht thuis onder de sobere mannen, die elkaar met gefronst voorhoofd over wetenschap, plicht en vaderland onderhouden. In zulk een kring van oude en jonge Stastokken en Van Naslaans héét Anton van Duinkerken Asselbergs; hij voelt er zich Hildebrand en gedraagt er zich, als het even kan lijden, als Rudolf van Brammen.
Maar wat wilt ge? De letterkunde is aan de universiteit een vak met twee aangezichten. Eens werd het toevertrouwd aan degelijke mannen: òf historici - dat is tot daaraan toe - òf - en dat is erger - letterknechten, voor wie Vondels verzamelde werken niets waren dan tien turven van puzzelboeken vol Pascha-problemen. Doch er kwam een ogenblik, waarop zelfs de tamme selectie uit de academische jeugd, die Nederlands komt studeren, het niet langer kon harden en, amokmakend, uit zijn ellende om hart en vurigheid riep. Toen gingen de autoriteiten, van schrik bevangen, ertoe over dichters in toga's te hullen, opdat zij op de katheder nooit zouden ophouden de lof der schoonheid te zingen. Maar wie dàt alleen te doen krijgt, komt te staan voor een taak, ‘waaraan de sterkste man moet ondergaan’.
Gelukkig ontwikkelde zich door behoedzame kruising een overgangsvorm tussen het oude professoren-type - ‘koud lijk van hartstocht ongeboren’ - en de starogende dweper, die zich dagelijks in het publiek aan nectar bedrinkt. Van dit nieuwe type is Asselbergs een representant, in wie de vereniging van kennis en schoonheidszin, van weten en schouwen, een rustgevende en vertrouwenwekkende harmonie heeft bereikt.
| |
| |
Hij weet van Pascha-problemen en van de wreedste vormen van vivisectie op het blanke lichaam der Muze, van rondélen, retrograden en andere stalen van literaire huisvlijt; hij preciseert bovendien met devoot respect voor elk détail de historische feiten en schrijft over de jongere letteren een standaardwerk, dat evenzeer uitmunt door trefzekere formulering als door zakelijke informatie, maar dringt ook door tot Vondels ‘ontgoocheld vaderschap’ en opent vergezichten op de ‘ascese der schoonheid’. Zo vaart hij zijn scherpe koers tussen de twee klippen, door Michels scherp getekend als ‘kennen zonder genieten’ en ‘genieten zonder kennen’. Tussen de Scylla van de spitsvondigheid en de Charybdis van een pathos, hol als de schuimrand der zee, heeft menige boot averij gemaakt, maar wie zich aan Asselbergs toevertrouwt, loopt daartoe geen gevaar. De universitaire gemeenschap van Nijmegen hoopt, dat deze hoogleraar de volle maat van nog ruim tien jaar van vruchtbaar doceren beschoren wordt, en dit niet alleen omdat zij trots is op de oorspronkelijkheid van de vorser en ziener, uit wiens rijkdom zij wenst, dat nog honderden jongeren zullen putten. Het is ook om het ‘waaiend pluis’, dat uit zijn hof overkomt tot ons allen; het is ook omdat het onzegbaar goed is samen oud te worden met een vriend zonder hoogmoed of arglist en in zijn blik tot het einde toe het zekere weten te lezen, ‘dat het licht niet gedoofd wordt voor ogen, die het beminnen’.
L.J. Rogier
| |
Nieuwjaarsbrief voor Willem Asselbergs
[In zijn eigen stijl, maatgebonden]
De Valbijl stokt hier, maar de Waal vloeit vredig voort.
Er wordt geen Brom, geen Gielen, geen Jezuïet vermoord.
En zeet'lend zelf in toga op hoogleeraarsstoel
Laat hij de rede lout'ren 't golven van 't gevoel.
Toch zijt gij daag'lijks, Willem, trouwe kameraad,
Bezield van eender vuur, dat naar de jeugd uitgaat.
Gij leeraart, gij kent honderdduizend boeken goed.
Het brandend braambosch bleef, het geeft de letters gloed.
Het bit van Hoeven's priesterschool weerhield niet, dat
Die krans van dorpen, Tilburg, fabrikantenstad,
Den teugel vierde, vrij liet - èn de vulpen vrij.
Hij schreef, hij schreef bij dag en nacht. En dronk erbij.
Jong was het maandblad in de oude metropool.
Haar breidel trok en éénmaal spaart men geit en kool.
De kromstaf ging omhoog en bijna werd getikt,
De vulpen neder, want er dreigde een interdict.
| |
| |
En nieuw gevaar zwelt aan, er veegt een vuile wind
Van nazi-tirannie en monsterlijk bewind.
Hier baat geen buigen van zijn stroomgevoelig riet.
Der dingen wezen vlucht. De ziel is vol verdriet.
Hij overleeft, hij neemt ook 't nieuwe stronkelpad
En effent zelf de baan naar Keizer Karel's stad.
Hier is hij thuisgekomen, hier zijn element:
Een vaste ster aan Carolina's firmament.
Euterpe's fluit zwijgt stil. 't Is Kleio's vaste rol
Die àl zijn dagen vult, zijn ruimen geest maakt vol.
Zijn eloquentie blijft, zij heeft hem nooit verward,
Maar dieper dan dit alles is zijn Brabantsch hart.
Jan Engelman
Oudejaarsavond 1962
Finis 5 voor twaalven
| |
Het wereldorgel
Waarde van Duinkerken,
Bij de opening van deze schouwburg heb je met de lust tot etymologiseren die je eigen is, een schouwburg een kijk-huis genoemd. Tot nog toe echter heb je hier alleen maar geluisterd naar wat er vanaf dit podium tot je gezegd werd. Het is je zelfs vandaag misschien nog moeilijk gevallen. Wij weten immers allemaal, dat je vandaag zestig jaar geleden niet om te luisteren in de wieg gelegd werd, maar dat je geboren werd om te spreken. Je zult er ook in deze bijeenkomst de kans toe krijgen. Maar wij willen je eerst wat te kijken geven.
Kijken doe je graag. Je kijkt graag naar het schouwtoneel der wereld. Je bent uit een traditie waarin je dat jong al leerde. Het doet mij daarom bijzonder veel plezier dat ik je zeggen kan, dat een van je oude vrienden op het ogenblik gereed staat deze schouwburg jou ter ere ook als kijk-huis tot zijn recht te laten komen. Ik bedoel Albert van Dalsum. Wat hij met vele anderen samen je zal laten zien is de spiegel van het menselijk bedrijf in de loop der eeuwen. Het is het schouwtoneel der wereld in de spiegel van je eigen woord. Wij gaan je zelf om zo te zeggen ver-toon-en. Het Wereldorgel zal gaan spelen, het zal ook gespeeld wòrden. Je krijgt het niet alleen te horen, je krijgt het ook te zien.
| |
| |
Het schouwtoneel der wereld in de spiegel van je eigen woorden, je begrijpt, dat wordt een vertoning in het groot. Zij werd mogelijk gemaakt door een subsidie van Curatoren der Nijmeegse universiteit en van het Prins Bernhardfonds. Zij werd vóór alles mogelijk gemaakt door Albert van Dalsum, die de regie heeft willen voeren en die bovendien zal optreden als explicateur.
Het spel zal onder leiding van de choreograaf Jan Rebel gespeeld worden door leden van het Scapinoballet met medewerking van enige studenten en vijftien leerlingen van het Canisiuscollege.
In het draaiorgelmuseum Van Speeldoos tot Pierement te Utrecht maakten John Helberg en E. Althoff de geluidsopnamen, daarbij geassisteerd door de conservator Jules Jongenelen en de heer van der Minnen, die als technicus aan het museum verbonden is. John Helberg maakte ook het draaiboek. Het decor werd ontworpen en vervaardigd door de heer A. Notenboom van het Jacob Roelandscollege te Boxtel, de gemeente Nijmegen heeft de grote ijzerconstructie ter beschikking gesteld, die voor dit decor noodzakelijk bleek. De heer F. Dickmann, directeur van deze schouwburg, heeft ons, waar hij kon, zijn medewerking verleend, toneelmeester De Boer schoot ons meermalen te hulp, en ik wil hier ook de chauffeurs noemen, die zich met decor en requisieten door de sneeuw een weg gebaand hebben tot hier. De halve wereld is, zoals je merkt, in de weer geweest om het wereldorgel te laten spelen. Het is een geschenk van velen, maar ik doe niemand tekort wanneer ik zeg, dat het toch vóór alles een vriendengeschenk van Albert van Dalsum is.
Dames en Heren, ik kan het spel der mensenpoppen tegen de geweldige wand van het wereldorgel niet beter bij U inleiden dan met de woorden van Anton van Duinkerken zelf. Ik bedoel het korte voorbericht waarmee hij zijn bundel van 1930 opende. ‘Als kind heb ik het wereldorgel horen spelen’, schreef hij daar. ‘Het had een grote bruine gevel met torentjes, zilveren pijpen en een gekroonde David op de top. Bij de maat van de muziek gingen kleine poortjes open in de gevel. Daar traden dan beroemde mannen uit; het orgel zweeg een ogenblik en de explicateur nam het woord. Ook waren er achter sommige deurtjes taferelen, zoals Caïns broedermoord, de slag van Waterloo en de dood van luitenant van Speyck. Nooit heb ik mensenbloed zo rood gezien als in de kastjes van het wereldorgel. Hoe graag zag ik het nog een keer! Hoe graag zou ik het wijsje muziek nog eens horen! De zaal, waarin het wereldorgel stond, is veranderd in een autogarage; wij gaan naar wetenschappelijke films om iets te leren en als ik navraag naar het oude orgel doe, weet niemand meer wat ik bedoel. Daarom heb ik er zelf een gebouwd’.
Ook wij hebben dat gedaan, nu je zestig werd, in de zaal van dit prachtige kijk-huis.
Karel Meeuwesse
| |
| |
Na zijn explicatie bij de taferelen van het wereldorgel sprak Albert van Dalsum staande voor het gordijn tenslotte een heilwens uit:
HIER HOUDT HET WERELDORGEL OP MET SPELEN,
maar ik ga niet heen voor ik aan de luide kelen
van mij en heel onze Scapinobent:
Hulde aan ons aller Anton van der duinen kerken,
die meester in de poëzie,
ons aller prof, dat geestige genie.
Stemt met mij in, met luider kelen:
Hij leve lang, tot heil van velen!
Albert van Dalsum
| |
Dank
Bij het overdenken van de vraag, of ik werkelijk enige aanspraak mocht maken op de blijken van genegenheid en zelfs van bewondering, die mij in allerlei vormen vandaag, maar op zijn schoonst vanmiddag, zijn gegeven, besloot ik het antwoord niet te laten verstrekken door de bijna onbedwingbare dankbaarheidsopwelling van dit mij aangrijpend ogenblik. Ik wilde het evenmin laten geven door een voorgewende bescheidenheid als door een ongepaste instemming met de hulde, die ik van zo veel en zo verschillende zijden ontving. Ik wil zo eerlijk mogelijk voor mijzelf en voor u onder woorden brengen, wat mij bij deze gelegenheid diep vervult. Vergeeft mij, dat ik hiertoe gebruik maak van enkele regels, die ik in het verleden geschreven heb, doch in deze dagen bijna uurlijks in de geest heb gehad. Met een lichte wijziging lees ik ze u voor: ‘Al stonden uw verzen op koektrommels en snuifdozen geschreven tot legenden bij de reproductie van de Nachtwacht van Rembrandt of het Straatje van Vermeer, wat zou het u baten voor de eeuwigheid? Het recht op roem is even weinig koopbaar voor nonconformisme als voor gedegen degelijkheid. Het wordt met de prijs van onuitzegbaar leed zomin betaald als met stoorloze zielsrust of altijddoor schuimend geluk. Het is geen recht. Beroemdheid viel de één toe, omdat hij scheepging, de ander, omdat hij binnenshuis bleef. Deze werd befaamd als aanvoerder van legers, gene als grondvester van vrede. Bij vrouwen en engelen, bij stelsels en losheden, bij waarnemingen en verbeeldingen is befaamdheid te halen, maar vrouw noch engel, stelsel noch losheid, waarneming noch verbeelding, gaf er ooit iemand recht op, die er niet heentrok met het voorteken in zijn gemoed van de onwaarachtige onveranderlijkheid, waartoe zijn figuur zou verstijven.
| |
| |
Augustinus of Dante, Columbus of Zuster Bertken, Spinoza of Don Juan: wat baat het hun, dat er boeken over hen verschijnen, wanneer de godsdienst en de poëzie, het werelddeel Amerika en de besloten eenzaamheid, de ziel van het heelal en de drang naar de vrouw niet een hogere zin droegen dan hun voorbijgegane aardsheid? Hun recht om beooordeeld te worden is achteraf onaanvechtbaar, maar het werd uitsluitend ontleend aan het recht op erkenning van dingen, die grootser en machtiger waren dan zij’.
Het is binnen deze kring van gevoelens en gedachten, dat ik uw hartelijkheid, uw vriendschap, uw welgekomenheid in deze zaal of de warmte van uw belangstelling voor hetgeen hier gebeurde, gaarne en met blijdschap wil binnenlaten in mijn hart. Ik weet dat ik begenadigd ben geweest met werkkracht, die haar bron vond in een forse gezondheid, maar haar drijfveer in de liefde, die ik mocht ondervinden van mijn vrouw, mijn God en mijn medemensen. Als ikzelf de resultaten van die werkkracht overzie, verbazen zij mij minder dan zij het de meesten van u schijnen te hebben gedaan, maar mij voegt hierover geen oordeel. Ik wil slechts de bekentenis afleggen, dat ik geen van mijn geschriften te voorschijn kan halen zonder te worden herinnerd aan de hulp, die ik ondervond toen ik het maken moest. Het is voor de hulp van die bestendige genegenheid, dat ik u allen zo oprecht en eenvoudig als het mij mogelijk is, mijn goedgemeende dank betuig.
Anton van Duinkerken
|
|