| |
| |
| |
Jac. Schreurs
Verzen van Quidam
Biologisch raadsel
Dat hij geen ringen in zijn neus draagt,
geen hoofdtooi van casuarisveren
en geen halssnoer van schelpen
kan ook zijn moeder niet verhelpen;
wie er aansprakelijk voor is
dat hij met bretels geen raad weet
en gesprekken voert in een taal
voor weinigen verstaanbaar,
Intussen druipt zijn lans van bloed,
vreten sprinkhanen zijn veldjes kaal
en heeft hij niet voldoende vergiftigde pijlen
om de koortsverwekkende nachtelijke trommen
in zijn geest onschadelijk te maken -
vraag dus niet waarom hij geen papoea is
zijn ogen tranen van wildernis, wondkoorts en insecten.
| |
| |
| |
Zeer oud zeer
Hij was weer die kleine jongen
en zat op zijn houten paardje
met een tjilpend staartje
en gekwek in het andere oor -
allemaal nichten en neven
kwamen tantes hem feliciteren,
vol madeliefjes en boterbloemen
reikten hem ieder een vinger.
Zijn moeder roerde de scheerzeep
voor de feestelijke appelbollen;
en terwijl zijn vader zijn gezicht
in de week zette met een sik van peper,
en legden de ooms de eieren
in het zeepbakje van zijn vader;
| |
| |
En met bloed aan zijn vinger
schreef hij grote woorden van wind -
heel de lucht vol trotse gedichten,
en alleen maar door een paard,
en dan nog niet helemaal,
| |
Leven
die doorploegd en verwoest neerligt
in een wind kil als de adem van geesten
met ringen van licht nog om de vingers
de aansluipende nacht een hand legt
in een eindeloos gefluister van stemmen,
| |
| |
| |
De doden roepen
Wanneer de doden om u roepen,
sluit uw deuren dan, bedekt uw vensters,
in weerwil van diegenen die beweren
en dat er, ook zonder dat roepen
van onzichtbare nog hongerende monden,
al boze dingen genoeg in de wereld zijn
om een hart te doen breken.
| |
Ik buig mijn hoofd.
om mijn tranen voor hem te verbergen
die met duizenden ogen mij omloert;
en hulpeloos tegen hem en zonder verweer
vallen mijn armen slap langs mijn zijden neer
voor het dampend, als uit geel koper gebeeldhouwd
paardedier van zijn toorn,
waarvan ik de adem in het donker kan ruiken.
| |
| |
| |
Hoop en herinnering
maar strijdend in mij om de voorrang
als jaloerse glazenwassers
En ik, op wankele voeten staande
wat kán ik bij zoveel vuur zonder water,
bij zoveel hardnekkigheid zonder roem,
die niet door liederen kan worden beslecht?
| |
Water dragen
Water dragen in mijn stem
zitten er mossels in mijn stem,
en kom ik telkens van niets tot niets
| |
| |
| |
Om deernis
Herkend in de ogen der vogels,
in de wijnvlek op het laken,
geef ik mij terug aan de borst van mijn moeder,
aan de wegen mijner tranen,
terwijl mijn verleden mij tegen de slapen slaat
gretig voor U opengevallen
om - ik spreek niet meer van liefde -
alleen, alleen maar deernis.
| |
Het bezoek
stond een wit paard te stampen:
was het de schemering al?
Het droeg twee kleine bedieningslampen,
altaarschellen in de manen en
| |
| |
| |
Nieuwe namen
Nieuwe namen voor U vinden
en dan uit zuiver vuur van aanbidding
een eigen nieuw ritueel voor U uitdenken
om U te zeggen dat ik U lief heb,
dat ik met U door alle ziekten,
door alle rivieren zou willen gaan
met een pistool in de ene
tegen de krokedillen in het rottige water
en met pijnappels in de andere hand
voor de vriendelijke eekhoorns van maanlicht
in het knerpend kreupelhout van de rijp.
|
|