| |
| |
| |
Klaas de Wit
Het menselijk oog
Toen Thijs Galesloot eenentwintig werd nodigde hij vier van ons bij zich thuis uit. Na rijp beraad waren we toch maar gegaan. Niemand stelde zich er veel van voor, al was het alleen al omdat er geen ‘vrouwen’ zouden komen. Maar we vonden het een beetje erg om collectief een smoes te moeten verzinnen. Het was even stijf en deftig als we gedacht hadden. De reutelende grootvadersklok in de hoek wist van geen opschieten. Tegen tien uur kwamen zijn moeder en zijn oudere zuster binnen om kennis te maken. De toestand werd er niet beter op. Juist op het ogenblik dat we, onder verwijzing naar de vervroegde spertijd, opstonden om afscheid te nemen, ging de bel. Even later stonden we in een rij met ons gezicht tegen de plafondhoge boekenwand - Untergang des Abendlandes, Gesprekken met Hitler - handen in de nek. Het was te doen om zijn vader. ‘Den finden wir bestimmt nicht hier im Haus’, zei de aanvoerder, maar voor de veiligheid zouden ze toch maar even huiszoeking doen. Het was waarschijnlijk ook voorschrift. Op een tafeltje, geen meter van mij vandaan, stond de telefoon. Eigenaardig idee dat je vroeger in zo'n geval de politie op kon bellen, of een advocaat. De moeder en de zuster moesten meekomen naar een kamer aan de andere kant van de gang. Ik verschoof mijn neus enige delen - Karl von Clausewitz: On War. Galesloot zijn vader was beroepsofficier, kolonel of misschien nog wel hoger. Ik begon kramp in mijn nek te krijgen, vooral toen er onplezierige geluiden uit de andere kamer tot ons begonnen door te dringen. Ik probeerde mijn hoofd zover te draaien dat ik uit mijn ooghoek zou kunnen zien wat het voor een soort vent was die ons - ‘Voor je kijken of ik schiet’, brulde een stem in de eigen taal. ‘Ik waarschuw nooit tweemaal’. Op hetzelfde ogenblik knalde het schot. Ik dacht nog: dat is gemeen, ik deed niks. Toen bemerkte ik pas dat het Thijs was, die naast me op de grond in
elkaar gezakt lag. Straaltjes vuurrood bloed sijpelden uit zijn oogholte en van achter zijn linkeroor. We bleven als bevroren in de houding staan. ‘Was ist los?’ brulde een nijdige stem en de moeder en de zuster renden gillend naderbij. ‘Er wollte sich umdrehen’, stamelde de nederlander. ‘Nichts an zu machen’, kwam de andere stem weer. ‘Der ist tod. Abhauen, wir haben die Adresse’. Ik hoorde stappen op me afkomen. Mijn nekwervels kraakten bijna hoorbaar, maar het ging alleen om de telefoon. Toen de kabel niet gemakkelijk genoeg brak gooide hij het toestel op de vloer, zette de voet erop, en rukte de hoorn los.
| |
| |
*
‘What you need is a gal’, zeurde de neusstem van sergeant Joey Pastor uit Alberta, Canada. ‘Some honest fuckin', do you good...’
Hij lag onderuit gezakt in de leren rookfauteuil van wijlen kolonel Galesloot. De pijpen van de battledress hadden geen millimeter speling om de forse dijen van de soldaat. Met vaste regelmaat streek hij met de bal van zijn rechterhand over het blauwzwart geoliede haar, waarna hij de hand aan een zakdoek afwreef. Het was familie, verre vergeten bloedverwantschap. Thijs zat in de andere hoek van de erker, zijn hand aan de afstemknop van de radio - (waarbij vooral de belangen van de pas bevrijde gebieden in het oog gehouden dienen te worden) - het oog gericht op de beide gemeentewerklui, die bezig waren nieuwe bomen te planten in het middenplantsoen van de deftige laan. Ze hadden ervoor gecollecteerd: de laatste oorlogssporen verwijderen uit onze mooie laan, geplunderde plantsoenen, doorn in het oog. Sergeant Pastor geeft een populair-wetenschappelijke verhandeling over het vitaliserende effect van de liefde, of beter gezegd van de geslachtsdaad pur sec. Thijs moest hier weg, uit deze erker, uit de verstikkende koestering van de moederlijke zorg. Natuurlijk, sergeant Pastor kan zich indenken dat het glazen - (dat President Truman bij het nemen van deze ontzagwekkende beslissing oog in oog moet hebben gestaan met) - maar dat mag hem toch niet doen terugdeinzen voor het leven? Voor de liefde? Bovendien moet hij nooit uit het oog verliezen dat een vrouw in staat is de meest verbijsterende fysieke tekortkomingen in een man te accepteren, voorop gesteld dat hij een màn is. En daar mankeert het toch zeker niet aan? Nee toch? Welaan dan. Hij moet beginnen met zich eens en voor al uit het hoofd te zetten dat fysieke, laten we zeggen afwijking hem in enig opzicht incapabel zou maken voor de liefde. Dat is punt een. Punt twee - (dat de piloot die het vliegtuig bestuurde met het oog op de te verwachten) - waarbij je soms helemaal geen ogen nodig hebt. Oho..., sergeant Pastors glijdt nog enige
centimeters verder onderuit bij de herinnering. Had hij al eens verteld over die WAAC die hij midden in de nacht een lift had gegeven? In Normandië was het geweest, tien kilometer achter het front. Ze bood aan om het stuur over te nemen. Okay, had hij gezegd, maar dan op mijn knieën, want ik draag de verantwoordelijkheid. Dat was het laatste woord geweest dat ze gewisseld hadden. Donker als de achterdeuren van de hel, de weg één doorlopende granaattrechter. Wel, hij had het voor elkaar gekregen en ze scheen er niet het minste bezwaar te hebben. Ogenschijnlijk had ze alleen maar aandacht voor het armzalige beetje dat er bij de verduisterde schijnwerpers van de weg te zien was. Soms gaf ze een kort commando: Terugschakelen, meer gas... Sergeant Pastor gnuifde. Het was in elk geval het plezierigste ritje geweest dat hij ooit een dame aangeboden had, dat wel. En inspannend was het ook niet geweest, de kuilen in de weg deden al het werk. Toen ze uitstapte was het nog steeds aardedonker, en hij had nooit ene keer gezien hoe ze er uitzag.
| |
| |
Het had evengoed een adembenemende schoonheid kunnen zijn als een tanige heks. Maar daar beneden was ze okay, en daar gaat het in laatste instantie om. Het was mooi meegenomen als een vrouw zich aardig kon kleden of als ze een beetje conversatie had, maar als ze daar beneden niet deugde gaf hij er geen cent voor, broeder nee. Vooral in zijn ‘Thijs’, geval - (wat als een van de voornaamste oogmerken van onze gemeenschappelijke oorlogsinspanning gezien dient te worden) - uitermate belangrijk zich niet te vroeg te laten verleiden tot een emotioneel bepaalde verhouding. Helemaal fout om te menen dat je niet lekker met een vrouw kon slapen als je niet verliefd op haar was, laat staan van haar hield. Natuurlijk, ze moest je niet afstoten. Maar daar was dan ook alles mee gezegd. Vanzelfsprekend, vóór de oorlog had hij, Joey Pastor, ook wel eens van die edele gedachten gehad over de ene en enige, maar dat leek langer geleden dan de middeleeuwen. Zinloos om je toestel af te stemmen op een station dat alleen maar in Hawaii te horen is - (dat de regering met het oog op de wederinvoering van de dienstplicht besloten heeft) - realist zijn, ook en vooral wat vrouwen betrof. Natuurlijk hoefde je ook weer niet in het andere uiterste te vervallen. Er was ergens een grens, Christus almachtig ja. Zoals in Algiers waar hij - (verluidt dat generaal De Gaulle de Sowjet Regering onder het oog gebracht zou hebben dat) - waardeloos! Als je trouwens ergens kon zeggen dat de wereld een zwijnestal was, dan was het daar wel. Er waren er die ermee rookten, godbetert, met een speciaal soort sigarettehouder. De duivel mag weten of ze nog inhaleerden ook, over de eileiders... Of die anderen dan die achterover op een tafel gingen liggen, de beentjes de lucht in en dan hoepla een patroonhuls tegen het plafond schieten, yessir! Goed, maar daar wilden we het nu verder niet over hebben. Voor hem, Thijs, ging
het erom bij het begin te beginnen. Gewoon een eenvoudig meisje dat hij kende. Hij kende toch zeker - (thans een ooggetuigeverslag van de experimenten met de atoombom in de woestijn van) - ja, laten we in Christusnaam die vent de nek omdraaien. Nu luister, het was zaak een duidelijk strategisch plan te hebben. Kenmerk van elke goede strategie dat ze ook onder de meest uiteenlopende onvoorziene omstandigheden haar waarde behoudt. Om te beginnen moest er een aanknopingspunt gevonden worden. Hij kon behoorlijk tekenen, nietwaar? Die schetsen van dat brandende huis en van die dooie mof in de goot waren heel verdienstelijk. Kijk, dan vraag je gewoon iemand om model te komen zitten. Geen naakt of zo, dat komt later wel. Gewoon portret. Iemand die je oppervlakkig kent, kan niet schelen hoe oppervlakkig. Integendeel, hoe minder je van haar weet, des te vrijer zal je tegenover haar staan. Leeftijd doet er geen pest toe. Je begint gewoon wat te praten. Over alles en nog wat, als het maar niet over dat verdomde glazen oog is, denk daaraan. Medelijden kan je heel goed gebruiken, dat wel, maar het mag nooit van jezelf uitgaan. Wat dat betreft kan je waarschijnlijk beter een donkere bril dragen, of een zwarte lap. Daarnet heb ik gezegd dat een vrouw een ongelofelijke hoop kan slikken, als het op lichamelijke tekortkomingen aankomt. Maar het hangt er wel vanaf hoe het opge- | |
| |
diend wordt. Je weet zelf wel hoe ze kunnen genotteren van ongelukken in de krant. Maar die lui van de krant weten precies de juiste dosering, de goeie manier om het in te kleden. Neem dus een ooglap. Dan ben je praktisch normaal. Iedereen heeft wel eens iets aan zijn oog. Bovendien, het lijkt me dat je dan met je goeie oog veel gewoner kan kijken. Eerlijk gezegd - het is een beetje vreemd dat ik het zo voel - maar het is net of dat glazen oog veel meer uitmaakt dan het andere, of het veel intenser kijkt, een beetje - in Christusnaam, ik weet niet hoe ik het zeggen moet. Dus toch
een handicap, denk je nu natuurlijk. Ja, maar niet door het feit dat je het hebt, maar omdat het zo vreemd... Het is natuurlijk wel goed gemaakt en zo, juiste kleur, zelfde formaat, maar... Nou ja, probeer het dus eerst eens met zo'n zwarte lap. Lijkt me beter dan die donkere bril die je soms wel eens draagt. Een bril moet je op een gegeven ogenblik afdoen, bovendien doe je daarmee ook vrijwillig afstand van het andere oog, van de expressie-mogelijkheid in elk geval. Goed, ze zit dus tegenover je op je kamer. Bij voorkeur als je moeder en je zuster niet thuis zijn, althans de eerste keer. Geeft maar onnodig remmingen. En 's avonds natuurlijk. Zorgvuldige timing in verband met de schemering is zeer belangrijk. Op een zeker moment is het te donker om verder te tekenen. Je kletst maar een eind weg, ouwehoert de hele wereld aan elkaar vast en weer los. Als je het maar persoonlijk houdt, nooit vergeten haar het gevoel te geven dat zij het middelpunt is van al dat gefilosofeer, dat één woord van haar, een enkele oogopslag gewichtiger is dan heel de rest. Let wel, dit is mijn theorie voor beginners. Mijn eigen aanpak is wel een beetje anders, wat directer zou je kunnen zeggen. Maar daar moet je eerst de nodige ervaring voor hebben, zelfvertrouwen vooral. Het is nu al behoorlijk donker en het gesprek stokt. Neem aan dat zij in een gemakkelijke stoel zit, dan sta je op en gaat naast haar zitten - op de grond. Niet op de leuning, of haar op je schoot trekken of zo. Beginnelingen denken altijd dat je een vrouw eerst op de mond moet kussen voordat je verder kunt gaan. Verkeerd - tenminste als ze nog veroverd moet worden. Als ze wel wil, is het natuurlijk volmaakt onbelangrijk hoe je het aanpakt. Maar als ze nog over de drempel heen geholpen moet worden kan je beter van onderop beginnen. Stel dat er nog sterke verzetshaarden te overwinnen zijn, dan is het beter het hoofd tot het laatst te bewaren. Werk via het onderbewustzijn - het is al donker,
laat je stem dalen, spreek bijna onverstaanbaar. Als ze geen duidelijke tekenen van schichtigheid vertoont, leun dan voorzichtig met je hoofd tegen haar knie. Op dat moment moet je op de een of andere manier bij jezelf zijn terechtgekomen, maar wel nog altijd zo neutraal mogelijk. Beetje zelfspot kan ook geen kwaad. Ze moet al heel erg onderkoeld zijn als ze dan niet met een hand over je haar gaat strijken. Ongetwijfeld zit daar een element van medelijden in - vooral als ze met die hand in de omgeving van het oog komt, er voorzichtig overheen aait - maar dat moet je op de koop toenemen. In zo'n situatie is ieder motief, waardoor haar eventuele weerstand ondermijnd kan worden, welkom. Aan de beweging van de hand kun je opmaken hoe
| |
| |
het verder moet gaan. Leg jouw hand om haar enkel. Take it easy, niet ontmoedigd zijn als je een paar keer teruggewezen wordt. Als je eenmaal boven de knie bent heb je gewonnen...
*
Zijn eerste brief schreef hij aan een groot en mooi meisje dat bij ons in de klas gezeten had, en voor wie hij een even langdurige als stilzwijgende verering had gekoesterd. Niemand had daar destijds veel van gemerkt, omdat hij zoals gezegd vrijwel buiten onze belangstellingssfeer viel. Dit kwam slechts voor een klein deel door zijn leeftijd - (hij had drie jaar in een sanatorium doorgebracht) - in hoofdzaak was het te wijten aan zijn aangeboren anders-zijn. Tot zijn aanzienlijke verwondering kwam ze, nog geen twee dagen nadat hij de brief verzonden had. Een succes werd het bezoek echter niet. Ze had zich laten inschrijven voor de studie der psychologie en bleek zich vrijwel uitsluitend te interesseren voor de desbetreffende aspecten van zijn ‘geval’. Hij was tot machteloosheid gedoemd.
Hierna besloot hij werkelijk bij het begin te beginnen. Bij de buren was een dienstmeisje met rood haar. Ze droeg het in een niet onaantrekkelijke wrong. Voor de rest was er bijzonder weinig opwindends aan het meisje te ontdekken en ze had een schrijnend lelijk accent. Vanuit het raam van zijn kamer vroeg hij haar of ze wilde poseren. Ze giechelde en zei dat ze dat echt nog niet kon zeggen. Het concert waar zijn moeder heen zou gaan werd op het laatste moment afgelast wegens ziekte van de dirigent. Pogingen om haar nog op een andere wijze het huis uit te krijgen mislukten. Dan zo maar. Ze keek pijnlijk, de moeder, en niet begrijpend toen hij haar meedeelde wie hij verwachtte, maar ze zei niets. Natuurlijk kwam ze. Hij liet haar plaats nemen op het divanbed en zei dat ze eerst haar haar anders moest kammen. Een voordeel was dat hij zelfs niet hoefde te praten, ze deed alsof ze hem al jaren kende en tientallen gemeenschappelijke kennissen met hem had. Toen begon hij verwoed te tekenen. Het ene vel na het andere - Hè toe, laat nou es kijken? - viel op de grond, maar met het model had het niet veel te maken. Des te meer met de suggestieve verhalen van sergeant Pastor. Lang voor het goed en wel donker was zette hij het tekenbord tegen de muur. Hij ging ook niet naast haar op de grond zitten maar duwde haar zonder meer achterover. Een ogenblik hield ze zich stil, maar dat ze zijn hoofd aanraakte kon hij niet verdragen. Hij trok haar handen daar weg en duwde ze naar omlaag. Ze wilde best, maar dan moest hij eerst iets zeggen - Hè, toe nou, waarom zeg je niks? Hij kon niets zeggen. Het prikt zo achter de stijve glazen bal die hij volgens plan onder een zwarte lap verstopt had. Dat oog wilde altijd een beetje eerder huilen dan het andere. Toen de moeder aan de deur klopte met thee, schreeuwde hij iets onwelvoegelijks - Nou zeg, een beetje minder kan ook wel, tegen je eigen moeder! - zodat ze zich verschrikt terug- | |
| |
trok. Daarna rukte hij de
oogklep los, maakte licht en bracht zijn gezicht vlak voor het hare. Ze werkte zich los, deinsde achteruit - Gò zè, doe niet zo idioot, ijskoud - en verdween achterwaarts door de deur. Toen kon hij zich laten gaan.
*
Omstreeks een half jaar nadat deze dingen zich afgespeeld hadden leerde ik hem voor de tweede keer kennen. Hij was nederlands gaan studeren en we volgden gedeeltelijk dezelfde colleges. Afgezien van het oog vond ik hem een heel eind in zijn voordeel veranderd. Ik verontschuldigde me dat ik hem nooit was komen opzoeken in het ziekenhuis, maar ja: eerst ondergedoken natuurlijk, en direct na de bevrijding voor een half jaar naar Duitsland als tolk bij de canadezen. Hij begreep het volkomen, zei hij, met een vlotheid waar hij vroeger na een week instuderen nog niet aan had kunnen tippen. We spraken af voor een avond bij hem thuis. Het oog bleef natuurlijk een vervelend punt. Je wist niet goed naar welke van de twee je kijken moest. Niet dat het geen goed werkstuk was, dat niet. Maar het was anders.
‘Je mag nog van geluk spreken’, zei ik, met een van die gladde vertroostingen die je in zo'n geval voor de mond komen. ‘Je had evengoed totaal verlamd kunen zijn, of een kwijlende idioot’. Ik zat in een oude fauteuil bij het raam. Hij stond tegen het bureau geleund. Deze keer had hij een zwarte lap voor het oog, dat maakte de situatie wel iets gemakkelijker. Hij rookte uit een zilveren sigaretten-pijpje. Vroeger had ik hem nooit zien roken. Toch kon ik niet zeggen dat ik me helemaal op mijn gemak voelde. Met een blik op de tamelijk bizarre stillevens aan de wand vroeg ik: ‘Eigen werk?’ Hij knikte en greep naast zijn bureau naar een grote map. De hele collectie werd op de vloer uitgespreid: een beperkt aantal portretten, een eindeloze hoeveelheid naakten, zonder uitzondering hoofdloos. Goed gedaan, voorzover ik het kon beoordelen, maar nogal satanisch, weinig aanlokkelijk om zo te zeggen. Ondertussen deed hij het verhaal van sergeant Pastor. ‘Hij had wel gelijk’, zei hij peinzend. ‘Het heeft me er beslist doorheen geholpen’.
‘Ja’, zei ik, er als een veilingmeester tussendoor stappend. ‘Hoeveel zijn het er eigenlijk? Ik bedoel hoeveel eh...’
‘Tel de hoofden, de portretten dus...’
Ik kwam tot negen.
‘Juist. Negen in een half jaar, de beide eerste mislukkingen niet meegerekend’.
‘Dat is dan een mooi succes. Gaat het echt zo gemakkelijk?’
‘Iedere keer gemakkelijker. De ooglap heb ik tegenwoordig niet eens meer nodig. Als ze daar eenmaal in die stoel zitten gaan ze gegarandeerd voor de bijl’.
Ik begaf me naar een plek vanwaar ik hem niet zou hoeven aankijken. ‘Maar waarom allemaal zonder hoofd?’ vroeg ik.
| |
| |
Hij deed alsof hij mijn vraag niet hoorde. ‘Een mooi succes, hè? Ja, dat vind ik ook. Maar vraag je niet tot welke prijs?’
‘Hoezo?’
‘Ken je dat verhaaltje van die SS-er die een jood belooft dat hij niet doodgeschoten zal worden - nekschot - als hij kan zeggen welke van zijn beide ogen, van die SS-man dus, een kunstoog is?’
‘Ja’, zei ik. ‘Ik heb het in Duitsland gehoord: het rechter, want dat kijkt me zo menselijk aan’.
‘Juist. En wil je nou eens bij mij kijken?’
Hij maakte aanstalten om de oogklep los te maken. ‘Wat een onzin’, protesteerde ik. ‘Jij bent toch geen kampbeul, geen naziploert? Jij bent hun slachtoffer’.
‘Kijk dan’, zei hij, langzaam op me toelopend. ‘Kom dan... Welke van de twee kijkt het menselijkst?’
|
|