| |
| |
| |
Nieuwe Boeken
W.F. Hermans, Drie drama's, De Bezige Bij, 1962 (L.P. 76)
In de vervelendste literatuur die er bestaat, namelijk de Nederlandse, is een werk van W.F. Hermans altijd een sensationele uitzondering. Men leest wat hij maakt altijd minstens met spanning. Toch is van de drie hier gebundelde toneelstukken het meest bizarre niet het meest boeiende. De Psychologische Test is volgens de schrijver zelf als een verbeelding van een algemeen menselijke ervaren bedoeld; maar de intellektuele verstrikking van de hoofdpersoon is niet gesitueerd in een gevoelsleven met allerlei facetten. Deze jonge vrouw is meer een verabsoluteerde eigenschap dan een mens. De hele geschiedenis is zó ver weg door zijn inkleding, dat men er zich niet al te zeer in betrokken voelt. Veel reëler van vormgeving is Dutch Comfort, dat Hermans als volkstoneel annonceert. Om zich te excuseren voor de direktheid? Mij overtuigt het meer dan de Test, en misschien wel omdat het door z'n binding aan plaats en tijd de relativiteit van elk ‘algemeen’ beeld van de mens in 't oog houdt. De visie van de auteur is nauwelijks hoopvoller in dit ‘bevrijdingsspel’: de meeste erbij-betrokkenen doen hoofdzakelijk hun best, de gaten die in hun mottige principenjasje gevallen zijn aan het oog te onttrekken. De bevrijding als karikatuur van menselijke verlossing is eerder door Hermans aan de kaak gesteld, maar hier toch met een andere, afzonderlijke interpretatie. Het Omgekeerde Pension is een surrealistische schets, waarin de boel letterlijk op z'n kop gezet wordt om zodoende allerlei onderbewuste en bewust verborgen gehouden gevoelens te kunnen doorlichten. De vorm is ietwat passé; een opvoering zou al de daarvoor vereiste hokus-pokus niet lonen, het lezen vermaakt echter zeer.
| |
W.F. Hermans, De Woeste Wandeling, een scenario, De Bezige Bij, 1962 (L.P. 77)
De technische mérites hiervan als filmscript kan ik niet beoordelen. De kompositie van het verhaal is wat gerekt: de uiteindelijke onthulling van het geheim van Opa en Oma Stein komt heel laat en abrupt, terwijl de voorafgaande delen onvoldoende klimax weten te brengen. Triestig is de geschiedenis van hun repatriërende zoon met zijn gezin, die bij een ontzettend loeder van een kamerverhuurster onderdak vinden, terwijl de ouwe luitjes in een eigen huisje zitten en beweren geen plaats voor hen te hebben. De krankzinnige Tante Anna, die zij voor de buitenwereld volstrekt verborgen houden, breekt tenslotte uit; een zo luguber tafereel, dat de maat van wat voor soort humor dan ook hier te buiten gegaan wordt. Meer dan dit is dan ook de - zich tegelijkertijd afspelende - woeste wandeling van Opa en Oma een hoogtepunt, een komische verbeelding van verbeten ouwemensen-autarkie. Misschien zou 't verhaal meer bevredigen als 't niet meer was dan dit; nu is de intrige de schrijver te machtig.
| |
Tirso de Molina, Don Gil met de groene broek (Don Gil de las calzas verdes), vert. Dolf Verspoor, Uitg. Contact, Amsterdam-Antwerpen, 1961.
Een blijspel uit een heel andere wereld dan die waaruit het meeste stamt wat we vandaag op de planken zien. Dat maakt ook een deel van de charme voor ons uit; ik moet niet denken aan een repertoire waarin dergelijke stukken schering en inslag waren: het zou ons gauwer vervelen dan bij de kennismaking met een of twee van de beste specimina mogelijk lijkt. Het zijn eigenlijk veeleer de grappen in de dialoog - gedeeltelijk van de vertaler afkomstig -, dan de intrige of
| |
| |
de karaktertekening, die ons boeien. Verspoor heeft het voorbeeld van Bredero enigszins gevolgd, en de grondtekst vrijmoedig uitgebreid, elders besnoeid. De Caramanchel, die natuurlijk op Lazarillo de Tormes teruggaat, doet mij bepaald ook aan Robbeknol denken.
De versbehandeling van Verspoor is ook vrij, maar met recht: ook de Spanjaarden behandelden het volgens de opzet acht lettergrepige vers metrisch zeer vrij. Imitatie hiervan in een Germaanse taal leidt gauw tot een starre monotonie, zoals Grillparzer gedemonstreerd heeft, bij wie eenvoudig viervoetige trocheeën verschijnen, die op den duur niet om aan te horen zijn.
Het rijm gebruikt de vertaler ook, en vaak in positieve zin: het draagt bij aan het beoogde komische effect. (Het is trouwens merkwaardig om te zien, hoe het rijm, in de ‘litteraire’ poëzie volkomen op de achtergrond gedrongen, zich handhaaft in kabaret e.d. Men wil zich blijkbaar de kans op een vernuftig spelletje niet laten ontgaan. Het rijm wordt er ondervonden als een toespitsing van een dictum of van een verrassende ontwikkeling.) Er blijken zelfs grapjes mogelijk, alleen bij de gratie van een rijm-procédé:
Nogal glad: is híj verdwenen, dan wacht zij met open - armen’ (blz. 92)
Het is in deze vorm een bizonder leuk stuk geworden, voortreffelijk amusement. De diepere poëzie, die Shakespeare in een dergelijk amalgama van misverstanden ook nog aannemelijk wist te maken, mist het volkomen.
| |
Jean Racine, Procederen (Les Plaideurs), vert. V.E. van Vriesland, De Bezige Bij 1961 (L.P. 74)
De enige komedie die Racine gemaakt heeft, was een stuk-van-de-dag: zo aktueel, dat de schrijver, in de benauwdheid over zijn hekeling, al vreesde de gevangenis in te zullen gaan, tot het gelach van de Zonnekoning hem van alle zorgen bevrijdde. Ons kan het stuk niet erg meer boeien. Advokaten en rechters zijn geen gerede aanleiding meer voor een komisch nummertje. En de grappige situaties die de Jansenist ons belieft voor te zetten, lijken er soms met de haren bijgesleept. De vertaler heeft de rijmende alexandrijnen overgenomen, met noodlottige gevolgen: herhaaldelijk gooit hij de natuurlijke woordorde om, teneinde binnen de toelaatbare mogelijkheden te blijven:
‘'t Kost maar een woord u en 't is in kannen en kruiken’ (blz. 14).
Een niet te verbergen stoplap in:
‘Om te vertellen dat daarnet een herdershond
Zich meester heeft gemaakt van een kapoen terstond’ (blz. 63).
Maar zo heb ik op tal van bladzijden geknoei aangestreept. Ik beklaag de akteurs, die dit moesten spelen.
| |
G.K. van het Reve, Commissaris Fennedy, De Bezige Bij 1962, (L.P. 83).
Wat er nog voor goeds van te zeggen, na het vele kwaads dat ervan gezegd is? De kritiek op de intrige kan ik niet delen: er zijn wel vaker twee thema's in een stuk samengebonden, waarvan het ene meer particulier en het andere maatschappelijk van aard is. Dat kan juist heel goed samengaan, en de figuur van Fennedy heeft zeker tragische proporties door de kombinatie van zijn rechtvaardigheidszin tegenover de neger met de gedisillusioneerdheid in zijn persoonlijk leven. Door zijn houding tegenover zijn zoon heeft hij schuld aan diens misdaad, en bewerkt hij indirekt, dat het werk in zijn beroep, waar hij zich geheel aan wil geven, ook mislukt.
Sterker staat de kritiek op de details, de realisatie van dit geval. Pathetiek is er niet vreemd aan. Een grotere geserreerdheid zou veel sterker werken, terwijl aan de andere kant de onderlinge verhoudingen binnen de familie, en ook het afmeten van het ene ongeluk aan het andere, meer uitgewerkt hadden mogen worden. De verdieping ontbreekt ook daardoor, dat de auteur de recognitio (om de klassieke term te gebruiken) helemaal op het eind van het stuk geplaatst (iets wat de klassieken nooit deden); het besef van zijn ongeluk wordt nu door de hoofdpersoon niet verwerkt voor het doek valt; juist hier had de schrijver zich kunnen laten gaan, hier waren zware woorden niet pathetisch geweest, hier had een wereldbeeld in diskussie kunnen worden gebracht. Maar dat gebeurt niet. Wel heeft Van het Reve
| |
| |
zijn hoofdpersoon een geloof meegegeven, maar dat komt niet ernstig in het geding.
Er zijn teveel onverwerkte elementen in gebleven. De pathetiek in de detaillering geeft daarvoor het alarmsignaal: als men dit leest of bijwoont denkt men: dit is Van het Reve niet. Ik heb hem veel meer herkend, hoe gek het ook lijkt, in de vertalingen van Pinter's stukken. Maar ik hoop toch, dat hij het er niet bij laat en zichzelf vindt in een toneelvorm, die niet zo opzettelijk opgewonden is.
Ben Wolken
| |
Ontvangen boeken
LRP 41: Jacob Lenders, Niet samenzijn is erger. |
LRP 43: Albert Camus, De myte van Sisyfus, Een essay over het absurde. |
KP 11: Dr. A.L. Constandse, Mr. J.L. Heldring, Paul van 't Veer, Gelijk hebben en krijgen, commentaren op Nederlands buitenlandse politiek, |
LP 85: Sean O'Casey, De duivelshaan, een satirische fantasie, vert. Cees Nooteboom; |
LP 94: Bertolt Brecht, Leven van Galilei, vert. Gerrit Kouwenaar; |
LP 95: Simon Vinkenoog, Spiegelschrift-gebruikslyriek; |
LP 97: Jac van Hattum, De kleine danseres, verhalen; |
LP 99: Samuel Beckett, Gelukkige dagen, een toneelstuk in twee bedrijven, vert. Jacoba van Velde; uitg. De Bezige Bij, Amsterdam |
|
Jozef Deleu, De ontmoeting, novelle, uitg. Huize Oranje, Rekkem (W.-Vl.), België. |
|
Marcel Matthijs, Wie kan dat begrijpen?, roman, uitg. De Garve p.v.b.a., Antwerpen - N.V. Centrale uitgeverij Gianotten & Co., Amsterdam, f 5,50. |
|
Anton van Duinkerken, Verzamelde Geschriften II, Debat en Polemiek (Gerard Bruning, Hedendaagse Ketterijen, Dichterschap en dogmatiek, De keisteen en de stroom, De twijfels van de vitalist, Christendom en humanisme, Legende van de tijd, Joseph de Maistre, Martin Deutinger, H.W. Rüssel, François Mauriac, Gerard Walschap, Marnix Gijsen, Bij een uitstekend Vondelportret, Het zoet Navarre); |
F. van der Meer, Zeven ware legenden; |
Dr. A.G. Weiler, Dr. O.J. de Jong, Prof. dr. L.J. Rogier, Prof. dr. C.W. Mönnich, Geschiedenis van de Kerk in Nederland. Aula-Boeken 100; Bibliotheek Teilhard le Chardin: 3 De visie van het verleden; 4 De mens in de evolutie; 5 Het goddelijk milieu, uitg. Het Spectrum, Utrecht - Antwerpen, 1962. |
|
Plato, Verzameld Werk, 2. (De Staat, Phaedrus, Theaetetus, Parmenides, De Sofist, De Staatsman, Brieven), vert Drs. Xaveer de Win. |
H. Reeser, De jeugdjaren van Anna Louisa Geetruida Toussaint, 1812-1851, uitg. H.D. Tjeenk Willink & Zoon N.V., Haarlem, 1962. |
Lawrence Durrell, Clea, uitg. A.W. Sijthoff's uitg. mij. n.v., 1962, f 9,90. |
|
Sterrenserie: 1. Dudley Dillard, Het economisch stelsel van Keynes, de theorie van een monetaire economie; 2. Romano Guardini, Christelijk bewustzijn, essays over Pascal; 3. Mircea Eliade, Het gewijde en het profane, een studie over de religieuse essentie, uitg. C. de Boer jr./Paul Brand, Hilversum, 1962. |
|
|