TEGENBOSCH: Geen surprise-avond of ik denk aan dat stuk van Nijhoff over de nieuwe verzenbundel van A. Roland Holst. Geen nieuwe verzen waren het, maar een bloemlezing. Fijn gedrukt, zei hij; hij roemde het papier, de letter, de band. Ik zou me niet binnen kunnen brengen op het ogenblik, wat voor karakteristiek hij van de verzen heeft gegeven. Ik bedoel: ik weet niet meer in welke ‘literatuurkundige’ termen hij die verzen heeft aangeduid, maar onvergetelijk is, dat hij ze heeft gekozen voor surprise-avond. Elders wordt het papier van de pakjes geritst, worden verzen voorgelezen die een schaterende lach teweeg brengen, maar in de kamer van Nijhoff is Nijhoff alleen. Met verzen. Hij leest elke dag verzen, maar op feestdagen herleest hij. Ik vraag me af of ik volgens het program der Angelsaksische close-reading ooit zo'n kritiek zal te lezen krijgen, een kritiek die onvergetelijk het gecritiseerde werk rang wijst, niet binnen de termen der wetenschap, maar in de kring van het bestaan. Feest en Nijhoff en A. Roland Holst zijn voorgoed samengeklonken: ik zou niet weten wat kritiek méér kan doen. Kritiek kan óók de tekst analyseren, bronnen wijzen, topen, stilistica, compositie, syntactische eigenaardigheden noemen, maar dat is het werk van de minsten der dienstbaren, nooit opwegend tegen die ene dienst die het werk voorgoed situeert in mijn leven. Stel dat Boutens van een dichter zegt, dat het een stronthommel is, dan noem ik dat kritiek. Als Van Gogh zegt, dat hij veertien dagen opgesloten wil worden met het Joodse Bruidje, dan noem ik dat kritiek. In het verguizen en loven van deze uitspraken wordt over het werk iets gezegd, waardoor het werk eerst definitief wordt. In de close-reading valt het werk lam; in schelden en prijzen blijft het dynamisch actief. De lof die Nijhoff heeft bereid voor A. Roland Holst is misschien verderop in zijn opstel gemotiveerd, maar dat motiveren moet wel stuntelen zijn
gebleven vergeleken met de uitverkiezing dat hen Holst op een feestelijke avond wilde lezen: als ik immers het laatste onthoud en van de motieven me niets meer herinner.
Er is alles voor te zeggen, dat de criticus zeer belezen en zeer erudiet is; er is alles vóór, dat hij een voortreffelijk apparaat van categorieën ontwikkelt; als de supporters van de closereading het haastige gerecenseer van allerlei periodieken niet voor volwaardige kritiek willen doen gelden, hebben ze groot gelijk. Maar het eigenlijke van de kritiek komt er in hun program kaal af. Het eigenlijke is, dat de kritiek voor het werk zijn passende levensruimte schept. De close-readers dreigen alle literatuur in de wacht der schoolmeesters te slepen. In het gunstigste geval in de wacht der smaakvolle en erudiete estheten.
Het is vandaag 5 december. Geen dag om de discussie breed op te zetten. Maar het stuk van Nijhoff herdenkend, schijnt me toe, dat er wel een discussie begonnen moet worden. Sjaak Sjoer (dat is toch niet hetzelfde als ‘chaque jour’) tegen Merlijn.
WOLKEN: ‘De man besteedde meer aandacht aan zijn hobbies dan aan zijn gezin’. Aldus de krant. Voor de rechter stond een echtpaar, dat zijn kinderen zodanig verwaarloosde, dat een ervan stierf.
De mensen hebben geen roeping meer, alleen nog een plicht die zo vlug mogelijk afgewerkt moet worden, en dan - de hobby.
De hobby spreekt tot de mens: verlaat alles en volg mij. Enorme bedragen worden eraan besteed, eindeloos wordt erover gepraat door de liefhebbers, schaamteloos zijn de advertenties waarin we worden aangemoedigd om het duurste speelgoed-voor-volwassenen aan te schaffen; de vindingrijkheid der technici en producenten is voor een goed deel op die nog steeds toenemende behoefte aan gepruts met allerlei apparatuur gericht. Het grootste deel van wat de fabrieken van bv. elektrische apparatuur, maar ook van fototoestellen en toebehoren leveren, kan zonder schade voor de geest en het gemoed van de mensen achterwege blijven; de beschaving is er niet mee gebaat.
De triomf der onbenulligheid. Eliot heeft al voorspeld, dat de wereld zal eindigen, niet met een klap, maar met een gejank.