bij specialisten doodgewoon in het economische ga zoeken. Maar misschien komen er in de toekomst nog eens zoveel specialisten, dat zij in hun spreekkamer met een boek op schoot zitten te wachten op patiënten en zelfs bereid zijn tot een praatje over het weer. Tot zolang minstens hoop ik gezond te blijven.
TEGENBOSCH: De tijdschriftenrubriek van Johan Winkler is uit Het Parool verdwenen en dat schijnt veel lezers te verdrieten. Ik hoor ook tot de verdrietigen, al was de rubriek niet goed. Men kan in verschillende bladen een tijdschriftenrubriek aantreffen, en de aanwezigheid daarvan is eigenlijk niet minder nodig dan die van de boekenrubriek: vaak verschijnen in tijdschriften bijdragen die niet anders als bijschriftbijdragen blijven, later niet in boekvorm verschijnen en desondanks van belang zijn. Zulke bijdragen te signaleren is de taak van een tijdschriftenrubriek. De wijze echter waarop zich onze dagbladen zo'n kroniek voorstellen is tamelijk onnozel. Het overzicht van Winkler muntte uit door leesbaarheid en wel volgens een simpel recept: hij nam uit alle bladen de grappige en pikante stukjes en produceerde aldus een min of meer hoogwaardig mengsel van pikanterieën en grapjes. Maar er is nog nooit een poëzielezer gelukkig gemaakt door een gedicht dat hij geciteerd vond in deze kroniek en zelden werd ons de weg gewezen naar een belangrijk essay: miste zo'n essay grapjes of pikantjes, sloeg Winkler het over. Maar omdat men Winklers kroniek, hoe onrechtvaardig de keuze ook was, tenminste met plezier kon lezen, was hij van alle niet-pretentieuze de beste.
De rest van de kronikeurs beperkt zich tot een opsomming, de inhoudsopgave overschrijven, liefst in andere volgorde, in nog geen anderhalve kolom plat zetsel zeven tijdschriften noemen, vijfendertig namen van dichters, essayisten en verhalenschrijvers, deze of gene bemoedigend op de schouders slaan, ook wat kritiek in de opsommerigheid mengen, en dan eindigen met onder die lettertjes een naam te zetten. Alsof menneer al die nummers zelf had samengesteld. In de enige serieuze kroniek, de kolom cursief van Kees Fens in De Tijd, is nog nooit een debutant besproken: de duidelijke voorkeur voor wie al gezeten is [en voor wat aanstonds toch in boekvorm verschijnt] maakt dat ook deze kroniek niet de kritische dialoog begint, waar een tijdschrift en dus de actuele literatuur iets aan heeft.
WOLKEN: Het schijnt bij alle tijdschriften wel zo te zijn, dat er ongeveer tienmaal zoveel poëzie als andere bijdragen gezamenlijk wordt ingezonden. De gebruikelijke verklaring daarvoor is, dat lieden die eigenlijk geen noemenswaardige gaven als schrijver bezitten, denken dat een versje dan nog wel lukken wil, terwijl ze de inspanning vrezen die voor een omvangrijker prozastuk nodig is. In bepaalde gevallen moge dit zo zijn, daarnaast zie ik een andere verklaring, die zich niet meteen met de kwaliteit van het ingezondene inlaat, een verklaring die in de aanloop louter ekonomisch schijnt, maar uitkomt bij een wezenlijk kenmerk van de kunst.
Verhalend proza in allerlei schakeringen vindt andere oorden tot opneming bereid, soms kranten, vaker weekbladen. Hetzelfde geldt voor essayistisch werk, voor kritieken. Soms is hierbij de honorering onvergelijkelijk beter dan in litteraire tijdschriften. Een uitgever ziet gauwer iets in een roman dan in een bundel gedichten. Een uitgebreider terrein is bereid tot proza dan tot poëzie. Er zijn belangrijke prozaïsten, die geen noemenswaardige medewerking aan tijdschriften verlenen. [Soms verwijderen ze zich ervan na een aanvangsperiode, waarin morele steun nog erg nodig was.]
Het moeilijkste genre - want dat is toch de poëzie - schijnt bij de tijdschriften - althans bij de afdeling ingekomen stukken - gehypertrofieerd; er zijn gestencilde jongerentijdschriften waarvan de inhoud vrijwel geheel uit gedichten bestaat. Ik vind dat toch wel mooi. Niemand wil ze, niemand mót ze, en toch maar doorgaan. Welke krant zet naast of tussen of aan de achterkant van zijn poëzie-recensies nu eens regelmatig een gedicht? Men peinst er niet over, evenmin als bij de weekbladen.
Poëzie is natuurlijk duidelijker artificieel dan proza. [Duidelijk artificieel proza kan ik dan