Roeping. Jaargang 38(1962-1963)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 156] [p. 156] Daaldreef Ontbijt Het brood ligt geurig op het tafelblad, tomaten wachten in hun rode schaal; wij zwijgen beiden want wij weten dat de stem zou beven bij de minste taal. Wij zitten stil, en jij noch ik tast toe, bang als wij zijn dat brood naar tranen smaakt; je keel is dik, je ogen staan zo moe. Wit ligt het brood. Het blijft onaangeraakt. [pagina 157] [p. 157] Wonen En weer een raam dat ik het mijne noemen mag, weer treedt een ander uitzicht aan de dag, ik weet niet voor hoelang. Een dorre tuin - gezegend zijn de bloemen. Een vleug van geuren hangt nog in de gang van wie hier eerder woonden; al weet ik niet hoelang het duren zal: ik huiver voor hun reuk en hun getal. Reeds schuift de schaduw over het behang van wie hier na mij wonen zal Vorige Volgende