Roeping. Jaargang 38
(1962-1963)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 127]
| |
Francisco Carrasquer
| |
[pagina 128]
| |
de souvereine trots van een edelman-parasiet, de geestesvervoeringen van de Heilige van Avila en de tucht van het Gezelschap van Jezus. Maar nooit komt het vakmanschap ter sprake van de handwerksman, de werkkracht van de Spanjaarden, gewonnen voor het moderne leven, het metafysisch verzet der Spaanse boeren en de oude staat van dienst als vechters van de arbeiders. En als er eens buiten Spanje een Spaans werk beroemd wordt, dan is dat altijd weer het slechtste van zijn schrijver, zoals bijvoorbeeld La rebelión de las masas van Ortega y Gasset en de niet bepaald filosofische essay's van een Unamuno. De grote paradox van Unamuno is dat hij, die een boek heeft geschreven getiteld En torno al casticismo, nu zelf verworden is tot een ‘echt-spaans’ voorwerp in de slechtste zin van woord, altijd door hem gehekeld. Maar veel ernstiger wordt de paradox als de man die altijd zijn stem verhief in naam van de ‘mens van vlees en bloed’ degenereert tot vluchtheuvel voor spiritualisten. Het is dan ook dienstig te weten of deze paradoxale streken te danken zijn aan een abusief interpreteren door Spanje's ‘letterkundige sympathisanten’, of dat de poets, die de geschiedenis Unamuno bakt, ook inderdaad terecht is. Beide gevallen, naar ik meen. Iemand die zijn leven lang de rede heeft omlaag gehaald moet wel hele scharen volgelingen krijgen onder degenen die bang zijn te redeneren of er moe van worden en die hun haren te berge voelen rijzen bij de ontdekkingen van techniek en wetenschap, dochteren van die rede. Iemand die niet afliet met hand en tand het geloof te verdedigen dat hij zelf niet in staat was te bezitten, moest zich wel lenen voor het spelletje dat gealarmeerde censoren van onze maatschappij zonder geloof met hem spelen: ‘Kijk naar Unamuno’, zeggen zij, ‘die er alles voor over zou hebben gehad om geloof te bezitten.’ Zou dan het blindelings omhelzen er van jullie die het zo gemakkelijk krijgen kunt niet redden? Op dezelfde wijze doet een man, die voor de onsterfelijkheid van zijn persoon vocht met alles wat in hem was en daartoe zelfs het hoofd bood aan de meest betreurenswaardige belachelijke situaties, de verzoeking opkomen de onsterfelijkheid te wensen door magische kunst, terwijl dit toch zeker niet Unamuno's bedoeling was. Want de eenvoudige mens vraagt zich af: als ik niet wil sterven en niet in staat ben de kortstondige onsterfelijkheid te bewerken waarvan Unamuno spreekt, waarom dan niet die gemakkelijke onsterfelijkheid gewonnen die het geloof van de simpele ziel verschaft? En de intellectueel met geestelijke ‘crisissen’ zal eveneens geneigd zijn te geloven dat de strijd van Unamuno de enige is, de moeite van het vechten waard: die van het overwinnen van de dood. Tussen dit laatste en het vasthouden aan een absurde levenshouding die, buiten elke realiteit, uitmondt in een zelfverheerlijkende wereldvreemdheid, ligt slechts één stap. Nee, waarlijk, die metafysische rebellie van Unamuno kan er alleen mee door in zijn poëtische expressie en enkel en alleen als dichterlijk ondernemen kan men dit verweer van Unamuno tegen de dood serieus nemen. Waaruit bestaat filosofisch gesproken de argumentatie van Unamuno? Uit een kinderlijk stampvoeten. Unamuno wìl niet sterven. Dat is tot daar aan toe. Maar Unamuno heeft niet genoeg geloof om te beseffen dat | |
[pagina 129]
| |
hij van ziel en lichaam is en dat zijn ziel niet sterven zal. Hij heeft dus niets aan de redding die de Doctrine biedt. Hij wil onsterfelijk zijn naar ziel én lichaam. Hij wenst de maan. Laten wij aannemen dat hij onsterfelijk wil zijn door zijn oeuvre, door de echo's van zijn persoonlijkheid die jaren, of zo men wil, eeuwen zullen voortduren. Maar daarvoor is het echt niet nodig steeds maar weer te hameren op zijn onsterfelijkheid, want hoeveel woorden hij er ook uitgooit, als het werk er niet komt, zullen er ook geen echo's zijn. De onsterfelijkheidsillusie is al zo oud als de mens zelf. Er is dus niets nieuws onder de zon. En natuurlijk hoeft zij niet te worden gesteund met geen enkele filosofie, omdat zij niet beantwoordt aan prikkels van de rede, maar aan die van de intuïtie, noch aan logische principes, maar aan prelogische. Er is niets logischers dan de dood. De dood is zelfs de absolute logica van het leven. Of anders gezegd, de logica van het leven wordt gevoed door het absolute van de dood. Unamuno echter verdedigt zijn stelling met driftig genie, hij dringt die zelfs aan zijn lezer op met heel het zwaar gewicht van zijn woelig geweten, met het gehele arsenaal van zijn directe expressie, recht op de man af. Je leest hem en je krijgt het gevoel of hij je aan de revers van je jas heen en weer schudt, de adem van zijn vuur je tegemoet slaat, je op magische wijze deel wordt van zijn woedend gevecht. Onvermoeibaar is hij bezig de gespannen aandacht van de lezer voor zich op te eisen, hij staat niet toe dat die aandacht een moment verslapt, en dat aanwakkeren, aanhitsen en zelfs doen steigeren van die aandacht, daarin is Unamuno een meester. De niet Spaanse Europese lezer roept dan uit: ‘Wat een echt Spaans enthousiasme, welk een brio, wat een vlucht en vuur van intuïtie! Dit element van hartstochtelijkheid moeten wij verwerken in ons rationele Europa willen wij ons niet verliezen in het grauwe en verveelde automatisme, die organisatie en statistieken voortbrengt.’ Maar de Spaanse lezer woelt en wentelt steeds gejaagder tot hij losbarst: ‘Nu is het welletjes, minder onsterfelijkheid (en nog minder onsterfelijkheid van Unanumo - want wat mij uiteindelijk interesseert is de mijne -). Laten we maar liever denken aan de sterfelijkheid van kinderen, aan degenen die sterven van honger of in de Spaanse kerkers en politiebureaux!’ Het perspectief is, zoals men ziet, bij beide lezers wel volkomen anders, zoals ook volkomen tegengesteld is de indruk die de buitenlander krijgt gedurende zijn vakantie in Spanje en die van de Spanjaard die het in Spanje zonder vakantie moet doen. En dit is een van de droevige paradoxen van Unamuno, de man van de paradoxen: door zijn pogen het de Spanjaarden voor te stellen alsof er geen Europa bestond, is hij voor Europese intellectuelen op vakantie in Spanje een Spaans folkloristisch element geworden. En dat is des te erger omdat Unamuno Europa kende als weinig andere Spanjaarden en zich hoogstwaarschijnlijk als eerste van de Europese cultuur voorzag. Waar haalde hij zijn filosofische fundamenten vandaan? Van een Deen, van een of twee Duitsers, een of andere Engelse schrijver en van verschillende Fransen, al was het dan | |
[pagina 130]
| |
alleen maar om zich tegen hen te weer te stellen. Unamuno las veel Europese talen, ontving tijdschriften en boeken uit bijna alle belangrijke landen van Europa en onderhield briefwisseling met oneindig veel mensen aan de andere kant van de Pyreneeën. Maar dit alles roerde zijn systeem van gedachten slechts om en het opgestoken zou dan ook alleen maar dienen voor zijn zeer persoonlijke Unamuno-gedachtengang. Dat hij als formidabel voertuig had kunnen dienen ter overbrenging van de Europese cultuur naar Spanje (hetgeen hard nodig was) en van de Spaanse naar Europa (waar niet zoveel haast bij was), dat kon Unamuno niets schelen. Wat hem wel kon schelen was veel materiaal om door elkaar te haspelen en dan nog te kunnen zeggen ook, dat hij, Unamuno, na kennis te hebben genomen van deze of gene filosofie, van een of andere denkstroming of ontdekking, toch op zijn stuk bleef staan en zijn stem verhief voor dit of dat. Objectief (want subjectief wachten wij ons wel om schuld te geven en ons het verschrikkelijk ambt van rechter aan te meten) objectief dus, was deze houding ten tijde van Unamuno voor Spanje rampzalig. En dan te bedenken dat het Unamuno was die zei dat ‘le dolía Espana’. En kon hij dan om die pijn te verzachten niets anders verzinnen dan zout op die wonden te gooien? Het euvel van Spanje berust sinds vier of vijf eeuwen in de scheiding tussen zijn cultuur en zijn beschaving, die beschaving die achteraan komt sukkelen of geleend is, die beschaving die nog steeds niet is bevrucht door een eigen cultuur; niet zozeer omdat zijn cultuur zich niet zou hebben willen aanpassen aan de moderne progressieve beschavingen, als wel omdat de morele, economische, sociale en politieke structuren een normale geboorte en gedijen onmogelijk hebben gemaakt. Als Unamuno een klein beetje minder trots had bezeten, als hij iets minder aan zich zelf en wat meer aan Spanje, aan het volk van Spanje, had gedacht, dan had hij zich rekenschap kunnen geven van het bestaan van dit ergerlijk en chronisch euvel. Dat is zijn grote misère. De grote misère van schrijver Unamuno is het ‘unamunismo’. En zijn grootheid is de poëzie die hij ons heeft nagelaten. Ja, ik weet wel dat Unamuno beroemder is om zijn essay's en zijn romans. Maar momenteel kunnen wij het niet anders zien dan dat hij zich door zijn poëzie staande heeft weten te houden. Over zijn essay's hebben wij reeds in het voorbijgaan gesproken. Filosofie zit er niet in, zij handhaven zich slechts door een poëtische krachtsinspanning. Wat een essay op zijn minst moet hebben zijn ideeën en liefst heldere ideeën. Maar Unamuno kan het, niet alleen niets schelen dat hij op een en dezelfde pagina spreekt en zich zelf tegenspreekt (hoe kan er dan helderheid zijn?), hij gaat er zelfs prat op geen ideeën te hebben. Hij geeft de zaak een draai en zegt dat ‘de ideeën hém niet hebben’. Dat is ons gelijk. Maar waar is het dat Unamuno geen ideeën heeft. Aan datzelfde euvel lijden ook zijn voortreffelijke tijdgenotenGa naar voetnoot[2]: J. Costa, A. Ganivet, Azorìn, Ramiro de Maeztu, Gómez de la Serna, Gregorio Maranón, Manuel Machado, Juan | |
[pagina 131]
| |
Ramón Jiménez, Pío Baroja, Eugenio d'Ors, Pérez de Ayala en zelfs Ortega y Gasset hadden geen ideeën, waren geen mannen met ideeën, zoals het Spaanse volk zegt. Valle Inclán en vooral Antonio Machado hadden ze zeker ook niet, maar ze hebben ze zich die langzamerhand bijgebracht. Ongetwijfeld, het zijn allen denkers geweest en sommige van hen zelfs grote denkers, zoals Ortega y Gasset en Unamuno. Maar deze denkers hadden niet wat ik nu ‘ideeën’ noem, namelijk: een uiterlijk, openbaar gedragsschema waaraan men hen sociologisch en politiek zou kunnen herkennen. Een Ortega y Gasset die tezelfder tijd Mirabeau o el polìtico en La rebelión de las masas heeft geschreven geeft wel overduidelijk blijk dat hij een man zonder ideeën is. En een Unamuno die boven de reeds verworden Spaanse beschaving niet de dreiging zag van de contrarevolutie, die uit zou lopen op wat hij helaas te laat met zoveel moed heeft veroordeeld, en zelfs de moed had te beweren dat deze contrarevolutie noodzakelijk was om het ‘ware’ Spanje te redden, dat in gevaar was, een dergelijk iemand beleefde Spanje, leefde niet mee met het Spanje van toen, omdat hij een man was ‘zonder ideeën’. Er zijn er die menen dat hij in staat zou zijn geweest de tweede Spaanse republiek de rug toe te keren omdat men hem niet spontaan bij volksstemming tot president er van koos. Wat had hij voor een dergelijk plebisciet gedaan? Op het concrete schaakbord van het Spaanse politieke leven zeer weinig. Bij het Spaanse volk kon iets dergelijks dan ook eenvoudig niet opkomen, omdat het in hem geen man van ideeën (republikeinse) zag. Maar deze veronderstelling interesseert ons hier niet. Wat ons werkelijk interesseert is de weg te volgen, die hij in Spanje heeft doorlopen. En deze weg is, uit een politiek standpunt, nogal beklagenswaardig. Om te beginnen is het een algemeen bekend feit, dat hij zelfs niet zijn machtige steun verleende aan de onderneming van Ortega y Gasset om de Europese wijsgerige stromingen in Spanje ingang te doen vinden. En mèt hen, dat spreekt vanzelf, de nieuwe politieke strekkingen, de debatten van morele, menselijke aard in staat om de logge Spaanse etiek (die nog altijd in zwang is) te verlichten. Ortega y Gasset had tenminste heldere gedachten (ook al had hij troebele zwakheden, een beetje gelijkend op die welke hij zelf aan Velasquez toeschrijft). Men kan niet schitteren in de salons voor de Spaanse dames uit de aristocratie en tezelfdertijd zich het uiterlijk geven van een volksmenner in de republikeinse Cartes of voor de vrijzinnige jeugd. En Ortega y Gasset had gelijk toen hij op woedende toon antwoordde op een bepaalde toespeling van Unamuno: (‘de onnozelen die zich door de Europeanen laten inpalmen’): ‘Ik ben dan 100% een van deze onnozelen’; ik heb nauwelijks, sinds ik voor het publiek schrijf, één blad geschreven waarop niet met een symbolische agressiviteit het woord Europa voorkomt. Dit woord is voor mij het begin en het einde van alle smarten van Spanje. ‘Ik zou dan een ruw, grof woord, of, zoals de Grieken dat zeiden, met een boers woord Miguel de Unamuno moeten antwoorden, die Spaanse dolzinnige...’ Maar laat ons, | |
[pagina 132]
| |
met fragmenten en in vlug tempo, het resultaat eens bezien van een enquête, gehouden door het Spaans letterkundig tijdschrift ‘Insula’ bij acht Spaanse, in Spanje wonende schrijvers, omtrent de figuur van Unamuno om te weten hoe zij die tegenwoordig zien door zijn werk (1ste vraag), en welk deel van zijn werk zij als het meest belangrijke en het meest kenmerkende beschouwen om aan de jongeren aan te bevelen (vraag 2). Alfonso Sartre (toneelschrijver) antwoordt op de eerste vraag als volgt: ‘Ik zie Unamuno als het type van de strijdende schrijver’ en op de tweede vraag luidt zijn antwoord: ‘De essays, ondanks wat sommigen aan avontuurlijks hebben, en de romans, om wat ze aan essayistisch hebben wat betreft de inhoud, en dus aan strijdvaardigs.’ Lauro Olmo (toneelschrijver): Antwoord op vraag 1: ‘Vanwege zijn strijdvaardigheid en zijn aangeboren opstandigheid beschouw ik Miguel de Unamuno als een van die figuren die in een maatschappij zoals de onze, onontbeerlijk worden. Het grote paradoxale in hem komt voort uit het feit, dat hij ons leert om mèt hem en tègen hem te zijn.’ Antwoord op vraag 2: ‘Wat hij heeft geschreven beantwoordt geheel en al aan de schepping van één persoon: hijzelf.’ Carlos Munir (toneelschrijver): Vraag 1: ‘Meesterlijk, en wat nog belangrijker is in Spanje: Europees. Don Miguel de Unamuno, de agnosticus-mysticus, vertegenwoordigt, met Valle - Inelán en Baroja, de hernieuwing van de Spaanse letterkunde en van het Spaanse denken’. Vraag 2: ‘Ik durf het ingewikkelde en massieve werk van Unamuno niet te splijten. Men moet het in zijn totaliteit aanvaarden ofwel het in zijn totaliteit afwijzen. Wat mij betreft, ik aanvaard het beslist.’ Luis de Pablo (dichter): 1) ‘Ik beschouw zijn werk als datgene wat het best (mèt dat van Baroja (die echter wranger is, in tegenstelling met Unamuno die meer gelooft in een mogelijke redding) de moeilijke en onaangename taak heeft vervuld om het bewustzijn van het probleem van ons land wakker te schudden. Vanuit dat gezichtspunt is Unamuno de ware oorsprong... van het “ongemak Spanjaard te zijn”.’ 2) ‘Dit antwoord kan geen ander zijn dan het voorafgaande.’ José Ma de Quinto (dichter): 1) ‘Om oprecht te antwoorden, met kennis van zaken, zou men moeten trachten - zo dat tenminste mogelijk was - de essentiële trekken van Unamuno te definiëren. Het oeuvre van Unamuno is van zó uiteenlopende aard, zó tegenstrijdig en zó tweeduidig, tenminste op het eerste gezicht, dat het uitermate moeilijk is er een synthese van te vormen’. 2) ‘Zelfs met de mogelijkheden zich te vergissen, waarmee rekening dient te worden gehouden als men het schematisch tracht te benaderen, meen ik, dat het nobele en intellectuele avontuur van Unamuno geen weerklank heeft gevonden bij onze jongeren, en wel omdat het een beetje afzijdig is gebleven van de zorgen die de mensheid van tegenwoordig beklemt en ook omdat het een zeker antiprogressisme niet weet te vermijden. Maar wat erger is: de toestand bij ons is zo, dat zelfs voor degenen voor wie dit werk zou kunnen dienen als kritiek en een soort herziening van het Christendom, zij er zich met schrik op een afstand van houden en om redenen van heterodoxie.’ | |
[pagina 133]
| |
Juan Garcia Hortelano (romanschrijver): 1) ‘Ik heb niet het hele werk van Unamuno gelezen, om de eenvoudige reden dat nòch zijn gedachtengang, nòch de zo iberische en onstuimige manier, waarop hij zich uitdrukt, mij bevredigd hebben. Dus geeft mijn visie een vaag en onvolledig beeld, dat mogelijk iemand eens, zonder kwezelarij, zonder sentimentaliteit en zonder echte bravoure voor ons (en voor mij) op de juiste wijze zal weten te omlijnen.’ 2) ‘Zijn romans’. José Ma Castellet (criticus): 1) ‘Er zijn schrijvers, zoals Unamuno er een voor mij is, die zeer veel hebben betekend voor de vorming van een jonge schrijver en van wie men zich niet kan afmaken met een paar zinnen in een min of meer bondige stijl, in een tijd waarin men, door het lezen van heel zijn werk, de grote ideologische verschillen die ons van hem scheiden, reeds heeft ontdekt, maar waarin men nog niet diep is doorgedrongen. Het laatste wat ik bijvoorbeeld van Unamuno onlangs heb gelezen is de gestenografeerde tekst van een van zijn redevoeringen die hij heeft gehouden in de Wetgevende vergadering van de tweede Republiek. Welk een verschrikkelijke teleurstelling ondervindt men bij het lezen van woorden die een algeheel gemis verrieden van de democratische opvatting van het gemenebest. Voor mij, en voor veel schrijvers van onze generatie is het, dunkt mij, gebiedend aan een revisie te beginnen van Unamuno, zoals wij dat ook moeten doen met Ortega, bijvoorbeeld.’ 2) ‘Wat de jongeren betreft, laat hen Unamuno lezen, alles wat Unamuno heeft geschreven. Een culturele traditie moet altijd in haar totaliteit worden aanvaard om daarna bij ons geheel en al vruchtbaar te zijn.’ En tenslotte, José Agustin Goytisolo (dichter), wiens antwoord ik hier volledig wil optekenen omdat het punt voor punt met mijn eigen mening overeenkomt: 1) ‘Ik zal slechts een antwoord geven omtrent het literaire aspect van het werk van Unamuno en zijn ideologie onbesproken laten, waarmee ik het niet eens ben. Wat de eerste vraag betreft, geloof ik, dat het letterkundige oeuvre van Unamuno een waarde heeft, waaraan niet kan worden getwijfeld. Hij had een geweldig schrijverstalent, hij is het helemaal niet eens geweest met de politieke en maatschappelijke situatie van het tijdperk waarin hij leefde en zijn intellectuele eerlijkheid is boven iedere verdenking verheven; hij heeft zijn literaire roeping nooit verloochend en had een waarachtige drang naar oorspronkelijkheid en naar stijl. Met één blik zijn gehele letterkundige oeuvre overziend - essays, artikelen, toneel romans en gedichten - word ik bijzonder aangetrokken door een fragment van het gedicht van Unamuno: De Christus van Velazquez, enige gedichten uit: Spaanse gebeurtenissen en visioenen, een deel van zijn Romancero uit de ballingschap en meer in het bijzonder door een groot aantal gedichten uit zijn Liederenbundel. In dit literaire genre toont Unamuno zich persoonlijker, echter, en meer incontant met de werkelijkheid van het dagelijkse leven, kortom menselijker. Zijn romans vormen een belangrijk deel van zijn werk, maar vaak zijn ze te celebraal, te zeer ingebeeld en met een overdreven zucht naar het transcendentale, vooral wat betreft het lot van de ziel na | |
[pagina 134]
| |
de dood. Zijn beste romans zijn volgens mij Tante Trui, Nevel en De Heilige Emmanuel, martelaar. De essays en de artikelen van Unamuno vind ik, ondanks hun verdienste, enigszins besmet met een overdreven idealisering van de Spaanse werkelijkheid, met een neiging naar het grondtype, het verdichtsel en de utopie. Nochtans herinner ik mij met een heel bijzondere ontroering, door de indruk achtergelaten door mijn lectuur tijdens mijn eerste studentenjaren, essays van het soort: Van de tragische zin van het leven, De doodstrijd van het Christendom, en Iets over de liefde voor de zuiverheid van taal en zeden. De reeds eerder gesignaleerde gebreken van onwerkelijkheid en van het overdreven schematische hebben tot gevolg dat de drama's van Unamuno te abstract zijn, buiten de werkelijkheid van tijd en plaats staan en dus moeilijk te spelen zijn’. 2) ‘Wat de tweede vraag betreft, moet ik toegeven, dat ik me niet bevoegd acht om aan jongeren het lezen van een of ander werk van Unamuno aan te bevelen. Ik ben ervan overtuigd, dat Unamuno een schrijver is wiens werk helemaal moet worden gelezen om het critisch te kunnen reviseren, met de zifting van de ondervinding der afgelopen jaren en de neigingen en ideologieën van onze tijd. Zijn werk, zowel als dat van alle schrijvers van de zogenaamde generatie van '98 moet - ik herhaal het - aan een revisie onderworpen worden. En het is een zeer mooie taak, te vervullen door jonge critici en essayisten, de positieve aspecten en het werk van deze schrijvers te scheiden van bepaalde doctrinaire en ideologische standpunten die al verouderd zijn, en die een zekere verwarring kunnen scheppen bij jonge, onervaren lezers en, door hen op een dwaalspoor te brengen, hun anachronistische en reactionnaire houdingen zouden kunnen doen aannemen, zoals dat het geval is geweest met het werk van Costa dat, ondanks zijn grote waarde, aanleiding heeft gegeven tot neigingen van een dictoriale en prefascistische aard’. Men ziet het, niemand betwist het feit, dat Unamuno een groot schrijver is geweest, maar de meesten twijfelen aan de waarde van zijn zending als intellectueel. Het is waar dat, als Unamuno niet het air had aangenomen van een profeet in Spanje, niemand hem dat gebrek had kunnen aanwrijven. Maar daar hij, zoals hij beweerde, het orakel en de gids wilde zijn van zijn generatie en de toekomstige generaties, als wij zien dat deze generaties, die nu al aan bod zijn, niets positiefs uit zijn lering trekken, moet men wel de conclusie trekken, dat zijn intellectuele zending mislukt is. Want als deze zending bestaat in het denken aan en het overdenken van de historische gegevens waarmee de intellectueel in de maatschappij geconfronteerd wordt, dan zal men moeten toegeven dat Unamuno zich heel weinig voor deze taak inspande. Unamuno wist handig de spot te drijven met de pedagogie (in zijn roman Liefde en Pedagogie), maar hij zou er in ieder geval beter aan gedaan hebben het ‘pedagogisme’ als mikpunt voor zijn spotternij te nemen. Ik zeg: in ieder geval, omdat men in Spanje geen enkel noemenswaardige buitensporigheid kon aanwijzen van de ‘pedagogistische’ mode. Daarentegen had hij geen aandacht besteed aan de rijke opbloei van het onderwijzend personeel gedurende de tweede Spaanse Republiek, heel die aankweek van jonge, geestdriftige en opmerkelijk | |
[pagina 135]
| |
goed voorbereide onderwijzers en leraren, die in de loop van een generatie voorzeker het intellectueel peil van de Spaanse jeugd zou hebben verhoogd en die door Franco geheel en al gelikwideerd werd. Ja, Unamuno was zeer individualistisch en tegelijk zeer gehecht aan het Spaanse volk, maar de studie van het opkomend anarchisme interesseerde hem weinig, het anarchisme dat nochtans de grootste beweging was, die het diepst doordrong en de meest spontane van heel de geschiedenis van Spanje was (in het goede zowel als in het kwade, maar dat is een andere geschiedenis). En laten wij het nu niet hebben over de agrarische hervorming, want Unamuno koesterde een diepe en hardnekkige minachting voor economie, maar hij heeft evenmin een grondige studie gemaakt van de universitaire hervorming, terwijl hij toch bijna heel zijn leven hoogleraar en lang zelfs rector magnificus is geweest. In zijn jeugd begon hij met socialist te zijn, maar zijn socialisme was ongerijmd en niet in staat de noden van de werkende klasse te begrijpen, de eisen van de vakverenigingen, de economische vooruitzichten, de maatschappelijke hervormingen en de te nemen maatregelen om het te verwezenlijken. Zijn zogenaamd socialistische crisis was maar van korte duur. Alleen de naam van Marx boezemde hem al vrees in. En toch had hij vaak het werk van Hegel gelezen. Nochtans moet men toegeven dat het lezen van het werk van Marx een onmisbaar iets is voor hen die zich een juist beeld willen vormen van de wereld waarin we nu leven, en vooral voor hen die behoren tot de ‘intelligentzia’ van het volk. Na het lezen van het werk van Marx zal men of zal men niet marxist worden, maar men kan de marxistische leer zo maar niet stilzwijgend voorbijgaan, daar het een leerstelling is met een universele draagwijdte. Welk idee had Unamuno dan van zijn zending als intellectueel of als leermeester van de jeugd? Volgens hem bestond die zending hierin, dat hij aan iedereen wilde leren te zijn wat hij zou willen zijn, een persoonlijk leven te leiden, zonder zich te bekommeren om maatschappelijke dimensies, en vooral de oprechtheid te onderwijzen, de waarde van de oprechtheid. Ongetwijfeld is dit de grote les van Unamuno. Zijn oprechtheid geeft ons soms echter de indruk van een voorwendsel om koste wat koste voor oorspronkelijk door te gaan en de vrije loop te kunnen laten aan zijn agressiviteit en zijn ik-cultus. De spot drijvend met de neiging van Unamuno om te monologeren (of om te monodialogeren, zoals hij hetzelf noemde), heeft Ortega y Gasset geschreven: Als hij ergens binnenkwam, ging hij onmiddellijk groot en breed midden in het vertrek zitten, met een air van: Daar ben ik, zoals een ridder uit het feodale tijdperk, die zijn vaan plantte in het midden van het slagveld. Voor hem bestond er geen dialoog. Heel zijn generatie - ik herhaal het - had iets jongleurachtigs met een intellectuele inslag van sinds het begin van het romantisme en dat men reeds bij Chateaubriand en Lamartine aantrof. Er zat niets anders op dan maar passief te luisteren en rondom Unamuno te gaan zitten, die in het midden van het vertrek zijn ‘ik’ had losgelaten en deed denken aan een vogelbekdier. | |
[pagina 136]
| |
Het mislukken van zijn zending als intellectueel is duidelijk, want hij minachtte immers de geschiedenis. Voor Unamuno nam alles het kenmerk van de eeuwigheid aan. Het ogenblik, de tijd telde niet voor hem, hij scheen om zo te zeggen in een goddelijke dimensie te evolueren. En dit olympisme, dit gevoel voor eeuwigheid belette hem - dit is duidelijk - zijn volk te zien, het volk dat met hem leefde in zijn eigen tijd-ruimte, in nauwkeurig omlijnde levensomstandigheden. En aldus, als hij zei: ‘Ik lijd om Spanje’, kon dat niet slaan op het Spanje van het einde van de 19de of het begin van de twintigste eeuw, maar op een synthetische entiteit, op een concentratie sui generis van zijn Spanje die niets te maken had met het volk van onderdanen onder de regering van Alfons XIII bijvoorbeeld. Kortom, heel die houding zou heel goed gepast hebben bij een dichter, maar geenszins bij een denker met verantwoordelijkheid ten opzichte van de geschiedenis. Geen Nederlander zal het in zijn hoofd halen het literair avontuur te bejammeren van Gerrit Achterberg, omdat hij voor ons een lyrisch universum heeft herschapen van een onweerstaanbare bekoring. Maar zo Achterberg zijn poëtische wereld had willen verdedigen door essays, artikelen en redevoeringen, dan zou niemand - en met reden - serieus aandacht aan hem hebben geschonken. Welnu, dit is een beetje het geval met Unamuno. En daarom is het waas van geheimzinnigheid wegnemen van Unamuno, hem weer op zijn juiste plaats terugzetten, de plaats als letterkundige waarop hij recht heeft, hem vóór alles als dichter rehabiliteren, en alleen als dichter. Welnu, als mens is er niemand die niet de onweerstaanbare aantrekkingskracht gevoelt van Unamuno. En daar nu ligt zijn ware, onbetwistbare grootheid. Reeds werkte zijn reeds genoemde hardnekkige neiging tot oprechtheid als een magneet. Maar... ‘als een magneet, die, terwijl hij aantrekt, ook afstoot’, placht Antonio Machado te zeggen (niet aan het adres van Unamuno, voor wie hij - het zij gezegd - zijn hele leven lang een grote bewondering heeft gekoesterd). Want de magneet van zijn oprechtheid ging vergezeld van een algehele beduchtheid, en niemand houdt ervan door een ander te worden ‘gegrepen’. De opstandige houding van Unamuno wekt dan ook veel sympathie bij alle jongeren. Maar wat ons nog meer aanspoort van hem te houden is zijn tragisch lot van consequent mens met zijn inwendige tegenstrijdigheid, met zijn, als ik het zo noemen mag, vitale doodstrijd. Heel onlangs nog maakten wij het geval Albert Camus mee, die eveneens zoveel sympathie heeft weten te wekken door altijd op de bres te blijven van zijn conflictveroorzakende spanningen. Want, zo wij zojuist zeiden dat Unamuno de man is van de paradoxen bij uitnemendheid, dan moeten wij nu daaraan toevoegen, dat zijn paradoxen niet alleen van literaire aard waren, maar ook ‘beleefde’ paradoxen. En dit klinkt heel anders en kan ons niet meer onverschillig laten. En als Unamuno met de vinger wordt nagewezen in het verschrikkelijke gedicht van Léon Filipe: Er is geen jaarmarkt meer in Medina: ... kijkt naar Spanje jullie waakhonden (van de beweging) van '98, die, zodra je in de voorzaal waart gekomen, hebt opgehouden met blaffen, | |
[pagina 137]
| |
die met de maiordomus een overeenkomst hebt gesloten, en die nu, in ballingschap, niet meer kunt leven zonder de gladde halsband der academies; kijkt naar Spanje, jullie, grote Iberische clowns die altijd hebt gefungeerd als arena en toneel van het vaderland en in ballingschap hebt gezegd: Spanje, grond van mijn Spanje, in plaats van te zeggen: de arena van mijn circus! Kijkt naar Spanje, jullie bouwers van muizevallen en de grote uitvinder van de tegenstrijdigheid en de paradox, die met zijn neus tussen zijn uitvinding terecht kwam... dan voelen wij een huivering door ons lichaam gaan, omdat hier de metaphonische neus iets meer betekent, en zelfs heel wat meer. Het zij ons vergund het fragment aan te halen dat betrekking heeft op Unamuno in het boek De Spaanse burgeroorlog van Hugh Thomas (Uitg. Ruedo Henrico, Parijs 1961). Hier is de historicus aan het woord: ‘Een ander opmerkelijk feit dat de gevechtslinie stoorde was de verandering van houding van de meest eminente intellectuelen van het Spanje van vóór de oorlog. Voor het merendeel waren zij in het republikeinse Spanje op het ogenblik van de staatsgreep door Franco. Zij ondertekenden een manifest waarin zij alle steun vroegen voor de Republiek. Onder de ondertekenaars van het manifest bevonden zich: Dr. Maranon, geneesheer en biograaf, Pérez de Ayala, gezant en romanschrijver, Menéndez Pidal, geschiedkundige en José Ortega y Gasset, vruchtbaar schrijver en filosoof. Maar het gevolg van de door de republikeinen begane wreedheden en van de groeiende invloed van de communisten brachten deze mannen, die een zo belangrijke rol hadden gespeeld bij de stichting van de Republiek in 1931, ertoe om van de eerste de beste gelegenheid gebruik te maken om naar het buitenland uit te wijken. Toen ze eenmaal daar waren aangekomen, weigerden ze verder steun te verlenen aan de Republiek. (De romanschrijver Pio Baroja vluchtte uit de Republiek naar het Nationalistische Spanje, waaruit hij ook weer spoedig vertrok. - F.C.). Een geheel andere weg was die welke de Baskische filosoof Miguel de Unamuno volgde, de schrijver van De tragische zin van het leven, en de vaandeldrager van de Beweging van '98. Als rector-magnificus van de Universiteit van Salamanca bevond hij zich bij het uitbreken van de burgeroorlog op nationalistisch grondgebied. Nog op 15 sept. 1936 gaf hij zijn steun aan de nationalistische beweging in haar ‘strijd voor de beschaving tegen de tyrannie’. (Deze zin kwam voor in een interview gepubliceerd in ‘La Petit Parisein’ van die datum. - F.C.). Maar op 12 oktober was hij van mening veranderd. Op die dag, de ‘dag van het ras’, werd er een grote plechtigheid gehouden in de aula van de Universiteit van Salamanca. Deze plechtigheid werd bijgewoond door de bisschop van Salamanca, de gouverneur van de provincie, Mevrouw Franco en Generaal Millán Astray. Als voorzitter fungeerde Unamuno, rector-magnificus. Na de inleidende formaliteiten, viel Millán Astray heftig Catalonië aan en de | |
[pagina 138]
| |
Baskische provincies en beschreef ze als ‘kankergezwellen in het lichaam van de natie. Het fascisme, de heelmeester van Spanje, zal ze wel weten te verwijderen, snijdend in het levend vlees, als een vastberaden chirurg, die vrij is van valse sentimentaliteit.’ Van achter uit de aula schreeuwde een stem de slogan van Millán Astray: ‘Leve de Dood’, waarop Millán Astray de gebruikelijke kreten slaakte om het volk op te hitsen: ‘Spanje!’ Werktuigelijk antwoordden een zeker aantal personen: ‘Spanje moet één zijn!’ ‘Spanje!’ riep toen weer Millán Astray. ‘Spanje moet groot zijn!’ antwoordden de toehoorders, nog enigermate slapjes. Eindelijk, bij de slotkreet van Millán Astray, antwoordden zijn aanhangers: ‘Spanje moet vrij zijn!’ Enige leden van de falanx, met blauwe hemden, groetten op fascistische wijze het nergens ontbrekende, en sepia uitgevoerde portret van Franco dat aan de muur boven de katheder van de voorzitter hing. Aller blikken waren gericht op Unamuno, die langzaam opstond en zei: ‘Gij wacht op woorden van mij, U kent mij goed genoeg. Gij weet, dat ik niet kàn zwijgen. Soms komt zwijgen overeen met liegen. Want het zwijgen kan worden uitgelegd als een toestemming. Ik sta erop enig commentaar te leveren op de redevoering - als ik ze zo noemen mag - van generaal Millán Astray, die zich onder ons bevindt. Ik wil niet spreken over de persoonlijke belediging aan mijn adres, die waarschijnlijk het gevolg is van zijn plotselinge en ondoordachte uitbarsting tegen Basken en Catalanen. Ik zelf, zoals gij weet, ben in Bilbao geboren. De Bisschop - en hier wees hij op de bevende prelaat die naast hem zat - is een Catalaan; hij kan het ook niet helpen, dat hij in Barcelona is geboren.’ Hier hield Unamuno op met spreken. In de hele zaal was een angstige stilte gevallen. Nog nooit was er een soortgelijke redevoering gehouden in het Nationalistische Spanje. Wat zou de rector-magnificus nog verder gaan zeggen? ‘Maar nu’, vervolgde Unamuno, ‘heb ik zojuist de moordlustige en dwaze kreet gehoord: “Leve de Dood!” En ik, die mijn leven heb doorgebracht met het vormen van paradoxen die de woede opwekten van enigen, die ze niet begrepen, ik moet u zeggen, als iemand die het weten kan, dat deze bespottelijke paradox me weerzinwekkend toeschijnt. Generaal Millán Astray is een invalide. Wij behoeven niet zachter te praten om het te zeggen. Hij is een oorlogsinvalide. Cervantes was dat ook. Maar ongelukkigerwijze zijn er in Spanje tegenwoordig teveel oorlogsinvaliden. En als God ons niet helpt, zullen er weldra nog veel meer zijn. Het is voor mij een kwelling te bedenken dat Generaal Millán Astray de normen zou kunnen dicteren van de massapsychologie. Van een oorlogsinvalide die de geestesgrootheid van Cervantes mist kan men verwachten dat hij zich geweldig opgelucht voelt bij het zien hoe rondom hem er hoe langer hoe meer oorlogsverminkten komen.’ Op dat ogenblik riep Generaal Millán Astray, die zich niet langer meer kon inhouden, uit: ‘Weg met de intelligentzia! Leve de Dood!’, daarbij gesteund door het geschreeuw van de phalangisten. Maar Unamuno vervolgde: ‘Wij zijn hier in de tempel der wetenschap. En ik ben er de hogepriester van. Gij onteert zijn geheiligde ruimte. Ja, gij zult overwinnen, omdat gij daarvoor de nodige brute kracht bezit. Maar gij zult de mensen niet | |
[pagina 139]
| |
overhalen. Om de mensen te kunnen overhalen moet gij ze overtuigen. En daarvoor zoudt gij iets moeten hebben wat U ontbreekt: een reden en een recht om te strijden. Het lijkt mij nutteloos U te vragen aan Spanje te denken. Ik heb gezegd.’ Er volgde nu een lange stilte, waarna, met een moedig gebaar, de hoogleraar in het canoniek recht de aula verliet aan de ene zijde van Unamuno, terwijl Mevrouw Franco hem aan de andere zijde beschermde. Voortaan had Unamuno huisarrest. Ongetwijfeld zou men hem gevangen hebben gezet, als de nationalisten de gevolgen van zulk een maatregel niet hadden gevreesd. Unamuno stierf, het hart gebroken van smart, op de laatste dag van 1936Ga naar voetnoot[3]. Zonder commentaar. Deze daad van uiterste moed heeft ons voor altijd voor hem gewonnen. Er blijft ons dan de dichter Unamuno, ruw en hard als een ruwe diamant. En er blijft ons de mens Miguel de Unamuno y Jugo, een lichtend voorbeeld van integriteit en oprechtheid, van scherp verstand en persoonlijke moed, die nog steeds als op een aanstootgevende wijze een kwart eeuw grenzenloze lafheden, op Spaanse bodem bedreven, aan de kaak stelt, in Spanje, het land, dat eens de faam had de zetel te zijn van de trots en de dapperheid, maar welks stierenhuid, naar het schijnt, zo verschrompeld is dat het een hazevel is geworden. (Vertaling L. Kemmeren) |
|