Roeping. Jaargang 38(1962-1963)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 113] [p. 113] [Nummer 3] Henk van Kerkwijk Gedichten of we onszelf ook vergeven dat we geboren zijn en koperpoetsen de koperen zon of we de maan ook verwijten zijn witheid en in onze withuid verbleken tot in de dansvloer of is geen woord en in het water staan wij onszelf van top tot teen te verrijken ook de dagen zijn gekomen voorbij 't petit trianon en lodewijk de 15e is gestorven al rookte hij niet * ik ben een leven vol onuitputtelijk spreken veroordeeld als Assisi te staan voor het vee [pagina 114] [p. 114] de koele kathedralen hebben zich met de daken van de hemel afgedekt ik ben zwartbeschadigd over mij zwelt het dek van de avond z'n geluidloosheid kermend van stilte wil ik m'n hoofd begraven (maar er is geen graniet daar voor m'n grafsteen) langs mij dwalen nachtvlinders snippers van het papier dat ik eens tot het dragen van woorden verdoemde de gele gordijnen worden gesloten jij grijs colbert, jij bleek gezicht hij staart naar mij, maar sluit z'n ogen af de vrouw die achter in de kamer zat doet oppassend het boek dicht gereed zijn zij voor hun plichtsvervulling weet je niet dat je gordijnen oranje moeten zijn weet je niet dat 't oranje naar binnen snikt wanneer ze voor je staat in tergend blauw wanneer je uren ondergaat in blijheid [pagina 115] [p. 115] een witte nachtjapon, een oude vrouw buigt zich voorover als een schimmige nachtschade achter 't gedoofde venster haar in de steek gelaten borsten streven naar niets haar grijze haren die vet zijn geworden tranenweek wat ligt er voor haar? een doodsbericht? wanneer is haar man gestorven? in de laatste oorlog? in een toekomstige? is haar man dood? of, waar zijn de kinderen? (maar ook (maar ook: ze heeft uien schoongemaakt buigt zich over de gootsteen en bij het kijken in de beursberichten wist ze de ogen af) dat is het laatste wat ik zie ze veegt haar ogen af dan word ik weggebeten door een strak stenen hoek ik heb haastloos voortgaand het leven ontdekt ik zet m'n stappen in de huid van de slapende stad ze gaat er niet kapot aan daar is ze te dik voor [pagina 116] [p. 116] Ik zou nooit voor de muren van Jericho kunnen staan nooit zeven dagen dezelfde passen kunnen maken nooit hanteren de trompet nooit zwaaien m'n lans en overtuigd zijn de zaak is goed wij volk de zaak is goed uitverkoren wij laat de muren vallen maar nee, m'n zevendagswoorden laat de muren vallen maar ik loop niet stil en zwijgend laat de muren vallen val val godverdomme [pagina 117] [p. 117] er is een eenzame mismaakte bijgekomen in de tuin tussen de reseda dwergen waar de bomen hun groen verraden de onzuivere brandmerken in lood schaduwen een zonderling met zilveren bochel er is een kleine god gestorven in ons te dicht bevolkt familiepantheon van louter ongelouterde christussen in de vensterbank, met dorens, vaak door de kat omgegooid met de verstoten kat schreeuwt een kobold naar de wolken die niet luisterende rafels aan de nachtbemel de pestleegte die niet lek te prikken is met onze gothische encyclieken ik sterf een zomer onder stadsverlichting Vorige Volgende