WOLKEN: Plein '62 wijdt een uitgebreid nummer aan het werk voor de vrede. Natuurlijk komen daar dan dingen in te staan die al vaker gezegd zijn. Maar ze worden nooit vaak genoeg gezegd, want 't is verbazend hoe langzaam ze in bredere kring doordringen. De gevaren van een toekomstige grote oorlog worden m.i. dan ook terecht nog eens onthuld. Maar belangrijker is, wat daarna komt: de praktijk, wat een mens doen kan. Dit is het punt waar veel anti-militairistische schreeuwlelijken er maar het zwijgen toe doen. Aan dezen is alleen de protesthouding eigen; ze zijn volkomen over zichzelf tevreden als ze weer eens gezegd hebben, met spandoeken en zitdemonstraties, dat 't allemaal de verkeerde kant uit gaat. Ik kan niet inzien, dat je door te gaan zitten de goeie kant uitgaat.
Bizonder trof mij het stuk van pater Pire, - wat brokkelig gebouwd, maar dat mag van een praktijk-man, - en verre van onduidelijk. Alleen citeert hij nogal uitvoerig Teilhard de Chardin, waardoor hij de censuur op de seminaria voor een moeilijk probleem stelt.
De praktijk. We zitten allemaal tegen die praktijk aan te kijken. We hebben zoveel woorden, en zulke knappe woorden, en mooie woorden. Maar in de praktijk denken we: nu nog niet, 't kan nog wel even zó. ‘Si nous nous mettons tous à être nobles, nous n'en sortirons jamais. Il en faut des nobles, mais pas trop,’ laat Anouilh de cynicus die in ons allen zit, zeggen (Le Rendez-vous de Senlis, IV). Alsof edel zijn een beroep is. En we vinden, dat dan maar enige anderen dat beroep moeten kiezen. Hadden we het zelf, dan zouden we denk ik die uitspraak niet meer onderschrijven.
TEGENBOSCH: Als Antwerpenaren boos zijn omdat hun pastor bij uitsluiting in het Frans preekt - ten pleziere van de rijke Franskiljons en dus uiteindelijk weer ten pleziere van de pastorale middelen - dan begrijpen we dat. Dat ze de predikherengloed pogen te doven met de paternoster, keuren wij af.
Het kàn ook niet. Maar vloeken kan evenmin en toch doen we het soms en het schijnt op te luchten. Het is een irrationeel verweer tegen een wereld die zich rationeel voordoet en het helemaal niet is. De sansculotten hebben Lodewijk XVI helemaal niet hoeven te onthoofden, zelfs was het veel beter geweest als ze het hadden nagelaten, maar het koningschap, het ancien régime, dat moest, naar het scheen, wèl een kopje kleiner, en in 1792 zagen ze geen beter daartoe strekkend middel dan de aantasting van die arme Lodewijk met zijn ongelukkig naamcijfer. Nu, na bijna twee eeuwen, weet iedereen, wat de helderen toen ook wel wisten, dat er tegen XVI persoonlijk niets was in te brengen, maar ook nu nog weet men geen beter passend middel om het koningschap uit te wissen.
Het is gemakkelijk om op officiële of anderszins verre afstand te brommen dat het vloeken niet had gemoeten, het onthoofden niet noch het gebruiken van gebedsformulieren voor iets anders als gebed. Maar onder omstandigheden schijnt misbruik het enig juiste gebruik van de dingen, en dan kan gebeurlijk vloeken wel bidden worden en misschien heeft het valse bidden dan nog een kans het echte te worden.
Een pleidooi voor het vloeken en het onthoofden van koningen en het overschreeuwen van predikanten.
Ik weet geen ander argument dan dit, dat het nalaten van al deze ongerechtigheden juist een verstoring van de orde der dingen is.
Als de moderne poëzie niet de burger had verguisd, niet de maatschappij aangeklaagd, niet de cultuur geminacht en de godsdiensten niet bespot, dan juist zou ik overtuigd zijn, dat deze poëzie buiten het leven stond, estheterij was en niet anders als navelkijkerij van poëten die het over de poëzie hebben. Het is vreemd hoe het onoirbare het oirbare wordt. Ik denk dat het gebeurt krachtens de kardinale deugd van de moed: dan stelt iemand zich bloot aan kwetsing omwille van een goed dat bereikt moet worden. Men kan de vloeken en de sansculotten, de Antwerpenaren en de moderne poëzie blameren, de gronden zijn al te duidelijk te zien, en men brengt hun dan de kwetsuur toe waaraan ze zich willens en wetens hebben blootgesteld. Men kan niet ontkennen, dat het goed dat zij beoogden werkelijk een goed is. Met geringschatting van hun eigen welzijn hebben zij dit goed nagestreefd. Ik houd van die