Roeping. Jaargang 38(1962-1963)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 77] [p. 77] J.W. Schulte Nordholt De eenheid des levens Tegenover ons ligt - sommigen zeggen een stad op een berg, anderen denken een duif - de eenheid des levens, maar de doorgangen daar naar toe zijn niet doorzichtig, er ligt tussen ons en dat eeuwige licht een landschap dat diep is en wreed, waarin verborgen is het onmenselijke geheim dat ons verenigt en scheidt en andere mensen maakt. voor Henk Berkhof [pagina 78] [p. 78] Dageraad Met brokken van ontroering in de krop koeren de duiven, maar de hanen kraaien helder tegen de morgensterren op, de bomen staan vaarwel, vaarwel te zwaaien met groene zakdoeken. Het meisje maan loopt blozend door de blauwe tuinderijen naar huis toe, en een nieuwe dag breekt aan, zoals een kind dat opkijkt uit zijn schreien. Aan elke wimper hangt een witte traan, en elke traan behelst een dageraad, met elke een zon, een wolk, een horizon, huizen en bomen en een kleine straat, elke een heelal als voor het eerst ontstaan, alsof God er nog nauwelijks mee begon. [pagina 79] [p. 79] Pinksteren Het regent met de schittering van regen alsof er glinsterende glazen steden glanzende uit de wilde hemel vallen, het regent met de adem van het licht verdeeld in zoveel duizend zilveren tongen, het regent wit en driftig Pinkstervuur. Wiekslag van engelenvleugels slaat door straten, veegt langs de ramen, breekt de huizen binnen, een radeloze overvloed van liefde jaagt als een sneeuwstorm in de open harten en een ontzaggelijk godzalig zingen breekt het omhulsel van de nacht uiteen. Vorige Volgende