Roeping. Jaargang 37(1961-1962)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 732] [p. 732] P. Hawinkels Sketches of Spain I alfalfa voor mijn wit konijn spattend gras voor mijn vechtstier die een windsel om zijn poten draagt sinaasappels als ogen van te grote witte muizen lanen van zo groene verf en het hijgen van de wijn II de nacht staat tot barstens toe gespannen en met mijn gitaar van bloed prik ik gaten in de donkerblauwe lucht-ballon die ineenkrimpt tot een snik III wanneer is de hitte opgestaan die nu hangt te hijgen over het land dat geel is als een buik de rode doeken van de merelvrouwen die zich geluidloos onderkruiks bewegen klapperen tegen mijn tanden een ezel scheurt onder koren de zon de zes zonen van de waard IV een stier leeft als een trompetstoot in het gras staat vreselijk in de weiden met een hek een stier zaait een wolk ontzag in maag en knieën een stier is spieren kracht en machtsgedonder een stier sterft lillend in het zand een vlek ellende darmen bloed een stier sterft onder trompetstoten en olé [pagina 733] [p. 733] Götterdämmerung dit is een offer aan de god gijs die zich verstopte in de centrale verwarming in de keuken rondslingert over de kranen bij het bad wij zijn overtuigd van unalienable rights van goden zich her en der door dreven te bewegen zich te nestelen in de kasten of zich te vermenigvuldigen in de engte achter de haard en daarom brengen wij eerbiedig lof aan de god gijs die zijn buik met amandelkoekjespudding heeft gevuld en daarom brengen wij dan ook het hoofd gebogen naar hollywood of hilversum aan de naam van grootgod govert eerbiedig een langdurig geurig wierookoffer en prevelen devoot gebeden tot die in slagerijen en kiosken arrogant zich voortbewegend leeft grijnzend vliedt en waait langs lange lanen van sensatie zijn bolle buik gepropt met goudgeld en papieren en lachend langs de houten ledikanten zweeft laten wij nu daarom huiverend lof bewijzen lies het gulden godenkind dat zich met haar honingblonde haren een plaats verworven in de fraai gebonden bladen van dag en wekebladen heeft [pagina 734] [p. 734] de gulle godin die woont in de warme plekken van ons beschaving minnend hart wij loven hen en prijzen en wij geven ons gewonnen aan de juistheid van het feit dat goden als lauwe kwallen het recht hebben te rusten op het strand het onmiskenbaar recht bezitten bezit te nemen van het leven en nemen onze deuke hoeden af en buigen links en rechts vanzelf en behouden slechts voor ons het onbenullige verwaarloosbaar kleine rechtje te spuwen in het rond Vorige Volgende