| |
| |
| |
Daaldreef
Valle maggia
1. Basodino
Ligt tussen, kristallijn gesteente
Of heeft de stroom van eeuwen
de stenen tot schedels geslepen?
IJskoud is het water der beken,
het snijdt de voeten bij de enkels af -
men waadt en wordt gegrepen,
de schedel wordt met veldspaat en morene
| |
| |
| |
2. Cevio
men verdrinkt niet in water zo helder
dat men de forellen. kan tellen,
hun bloed verwarmt het water uit de berg;
alleen de wormstekige kinderen van het noorden
zegt: weer bijt de adelaar de wandelaar,
of: de zon heeft een vlinder verbrand.
zij drinken wijn zwart als hun bloed
nog ongeschonden wandelaar.
| |
| |
| |
3. Ponte brollo
De vrouwen slaan een kruis
en schuiven zwart in het hete licht,
hun gebeente blinkt door hun kleed;
dragen kreupelhout op hun hoofd.
alleen in hun haren en huid
mannen spelend met blinkende stenen
en afwezig hun kinderen strelend.
| |
| |
| |
4. Campo di bosco
begraven in roestbruine holen
Het volk zingt onrustbarend
met hagedissen en vissen,
reptielen uit een duizendjarig rijk,
de dekadente spiedende nazaten
van de groene dinosaurus.
| |
| |
| |
5. Bignasco
elders een goedmoedig hemellichaam
ligt hier languit op de dalen,
spasmodisch met de aarde parend;
's Nachts blijft de grond
heet tot in de onderhuidse stromen,
de aarde heeft beangstigende dromen,
dit heimelijke haar van de aarde.
| |
| |
| |
6. Rovana
Dit ras telt z'n laatste dagen,
hun tanden zijn laag ingeplant,
hun knieën buigen alzijdig,
melkwit zijn de tepels der vrouwen;
zijn bruin en zacht als gemzen.
De klokken hangen vastgeroest
en alleen vermoeide dieren
verlaten soms met tegenzin
rotswoningen als lege sarcofagen
in onmerkbaar schuivende aardlagen.
| |
| |
| |
Winter
De boeren broeien in hun bunkers
hun hofsteden omringd met spaanse ruiters
een droge drinkput in roestend weiland,
- een op iedere windstreek -
waaruit de vogel gevlogen is.
De boeren liggen loerend op hun zolder:
heeft men de masten van het kabelnet
niet wijdbeens dichterbij gezet?
staat suizend in de polder.
| |
| |
O te wandelen onder de aarde
ik vandaag mijn tegenvoeter van gisteren,
dun en lichaamloos als een schaduw
door de aarde voortbewegend;
wie aan de bomen luistert
het zomers leven schematisch weergegeven,
o te wandelen onder de aarde
waar vleugelloos de vogels der duisternis wonen.
laat mij niet levend tot zich toe,
ook de doorwaadbare plaatsen
- zeldzame vensters op het licht -
| |
| |
| |
Geluk
dat er rivieren liggen tussen ginds en hier,
alleen daadwerkelijke draden water;
voor water aan de wimpers
voor water in de binnenste gehoorgang:
wij kunnen veilig over water wenken:
twee kinderen aan weerszij van de stromen.
Rivieren nemen landinwaarts genadig af
ik kan je eindelijk beroepen:
laten wij lopen tot de oorsprong der wateren
om met eeuwige sneeuw in de keel
| |
| |
| |
Teken
wij zouden blinkend leven in wit licht
geen hond zou ons naderen,
vermijdend het zwartgeblakerd voorhoofd
de zeeën nog zuivere zwemvijvers -
huizen voor de kinderen van morgen.
Wanneer het land tot sintels zal vergaan
wanneer de zee loodrecht zal staan
tussen bodemrif en hemel,
laat dan de bouwsteen uit uw handpalm vallen
uw voorhoofd eeuwig tekent.
| |
| |
| |
Vorkstaartplevier
vergeet niet zijn boegspriet.
zijn wimpers zijn geknipt voor de zon,
zo zeldzaam is deze vogel.
|
|