| |
| |
| |
Klaas de Wit
Verhalen
De gijzelaar
Teruggaande door de onverlichte bomenlaan was hij even onbereikhaar voor het monotone gedreun van de vliegtuigen daarboven als voor de spookachtige wijsvingers van de zoeklichten. Hij voelde alleen de glorieuze last van het pak pianoboeken onder zijn rechterarm. Noem me maar Valeska, had ze gezegd. Terwijl ze met haar hand de houding van zijn polsen corrigeerde - een vreemde hand, zich bleek materialiserend in de zwarte spiegeling van het gepolitoerde deksel - had ze gezegd, een fluwelen intimiteit. En niet meer tennissen dus, geen schroevendraaien, of wat voor ander werk waarbij je de spieren van hand en pols te veel moet inspannen. En alleen maar spelen wat ik opgeef. Hij zou volkomen van voren af aan moeten beginnen
Aan het eind van de laan huilden de sirenes. Een ogenblik bleef hij geboeid staan kijken naar de lange sliert lichtspoormunitie die sissend en knetterend als geïllumineerde damstenen de lucht in gesjoeld werd. Toen de eerste scherven neerploften in het beijzelde gras van de voortuintjes, bedekte hij het hoofd met de pianoboeken en liep naar het halfronde plantsoentje bij de tramhalte waar een schuilkelder was. Hij strompelde de vier treden af, maar ging niet naar binnen. Er waren mensen daarbinnen, een paartje. In net zo'n schuilkelder had de walging voor het eerst haar glibberige kop opgestoken. Ze heette Mimi en was zijn eerste meisje, eerste meisje van dichtbij. Mimi was trouwens zo maar een naam. Haar echte voornaam had ze hem nooit willen vertellen, evenmin als ze hem ooit gezegd had dat haar vader ergens in de provincie huishield als wachtmeester en elke door hem op de vlucht neergelegde onderduiker met een kopspijkertje markeerde in de kolf van zijn karabijn. Daar was hij achtergekomen toen zijn ouders hier in de stad waren gaan wonen. In haar grenzeloze onschuld had ze gezegd dat zij wel een woning voor hen wist. Een jodenwoning. Eerst had hij zich voorgehouden dat het geen verschil maakte, mocht maken. Natuurlijk deed het dat toch. De weekheid van haar lichaam veranderde zijn handen in wrede jachtdieren, fretten, zijn tong in een giftige slang. Op een avond had hij haar meegetrokken in de obscene duisternis van het sub-menselijke hol. Toen hij haar neerdrukte op de houten bank merkte hij opeens dat zijn schoenen weggleden in een of andere walgelijk meegevende substantie. Klokhalzend en half huilend was hij naar buiten gerend.
Er was niets gebeurd. Het orgelpunt van het veilig-signaal stond victorieus in de vrieslucht, alsof er iets belangrijks gebeurd was, maar er was niets gebeurd. Op het
| |
| |
achterbalcon van de stampvolle tram stond Louise 'sJacob, die in de eindexamenklas zat, dicht aangeleund tegen een Duitse officier. Ze deden of ze elkaar niet kenden. Tussen twee ruggen door wrong hij zich tot vlak voor de schitterende ijsbloemen. Voor zijn mond ontstond een kleine smeltplek.
*
Elke woensdagavond om de veertien dagen ondernam hij de tocht van het ene eind van stad naar het andere. Meestal te voet. Het was meer in overeenstemming met het karakter van de pelgrimage die dit voor hem betekende, dwars door een verduisterde vijandige wereld naar zijn privé heiligdom, waar in devote toewijding schoonheid gezocht werd en gediend. Na afloop, als hij zijn boeken bij elkaar pakte, ging zij naar de keuken om iets te maken wat ongewoon veel leek op echte koffie. Naast de loeiende kolomkachel stond een hoge stoel met oorkleppen, op het zeskante moorse tafeltje lagen altijd weer andere boeken. Vaak een zeldzaam antikwarisch opgescharreld exemplaar. Soms met een inhoud die zijn hartslag versnelde en hem deed denken aan de verhalen die zijn oudere zuster over haar placht te vertellen, zodat hij het met een schuldig gevoel dichtklapte als hij haar hoorde komen op de gang. Ze schoof de boeken opzij om de kopjes neer te zetten. Dan ging ze op de grond zitten, vlak voor de kachel, op het eigengeweven schapewollen haardkleed. O, warmte is zoiets verrukkelijks, spinde ze, ik aanbid warmte. Dit land is zo koud, zo koud. Tot kort voor de oorlog had ze in Indië gewoond, haar gezicht had nog de grijzig gele tint van een langdurig verblijf in de tropen. Dat ze mooi was kon je niet direkt zeggen. Tamelijk kort en breed gebouwd, van haar Poolse moeder waarschijnlijk. De grijsgroene ogen, als van een slaperige kat, niet verleidelijk, wel fascinerend. Het was echter allang duidelijk dat zijn vroeger schoonheidsideaal grondige herziening behoefde, evenals wat trouwens niet? Wat was nog geldig, als hij zo naar haar keek, het sluike asgrijze haar steeds weer naar voren vallend, de handen kleumend om het dampende kopje? Soms kwam het vierjarig dochtertje Marietta uit haar bed en de kamer binnen. Daar werd nooit iets van gezegd. Ze scheen nauwelijks te merken hoe het slaapwarme diertje zich tegen haar aan kwam vleien, het warharig hoofdje in haar schoot
perste. Afwezig trok ze haar rok terug over haar knieën - Je hoeft me niet uit te kleden, poesje - en ging door met wat ze aan het zeggen was: Chopin kan je alleen spelen als je weet wat liefde is, liefde zonder uitzicht, zonder vervulling. Jij bent nog niet aangeraakt, nog niet getekend. Je kunt de noten spelen, sostenuto of molto agitato, maar de muziek moet je eerst geleefd hebben.
Zijn eigen smaak ging verder terug, Bach, Scarlatti, Couperin, maar op zo'n moment was hij bereid alles te verloochenen. Hij keek half vragend naar het weer ingeslapen gezichtje in haar schoot. Haar hand speelde met het dikke blonde haar.
| |
| |
Ben je verbaasd dat ik dit zeg? vroeg ze. Als getrouwde vrouw? Als moeder? Denk je dat dat een eind maakt aan de onrust van je hart? Wat is een kind? Zoals ze hier nu ligt, zou ik me voor haar tegen de muur laten zetten, direkt. Overdag als ik les heb is het een kreng. Maar zelfs als ze altijd zo was als nu... Natuurlijk, er is een band, en misschien kan je dat liefde noemen. Hou jij van je moeder? Noem je dat liefde?
Hij antwoordde niet. Ze sprak niet over haar man.
Muziek kent geen moraal, zei ze weer. En Chopin is de allerergste, omdat hij verlangens oproept naar iets dat niet bestaat, dat niet bestaan kan, wat geen bestaansrecht heeft. Verlangen naar wat geen bestaansrecht heeft is amoreel, de meeste mensen noemen het immoreel. Hier, breng jij Mariëtta maar terug naar bed.
Weer terug in de kamer was er dan niet veel te zeggen. Misschien vroeg ze of hij aan plakband gedacht had voor de scheur in het verduisteringsgordijn, wat hij steeds weer vergat. Of ze draaide een sigaret voor hem - zelf likken, of zal ik het doen? - en gaf vuur met de roodgloeiend gemaakte pook. Ze had een tabakskaart genomen voor haar man die in het gijzelaarskamp zat. Zo was het gekomen met die pianolessen. Zes maanden geleden was er een aanslag gepleegd op een foute inspecteur van politie. Zijn vader had links en rechts mensen opgebeld om te waarschuwen voor een mogelijke razzia. Als kantonrechter mocht Mr. de Maaijer gerekend worden tot degenen die risico's liepen, maar hij had hooghartig gereageerd. Ik ben echt niet belangrijk genoeg, geloof ik, had hij gezegd. Bovendien, voor één nacht onderduiken is volmaakt zinloos, dunkt mij. En maandenlang schuilvinkje spelen voel ik niets voor... Dus was ze wel min of meer genoodzaakt geweest weer met lesgeven te beginnen. De ondergrondse zorgde alleen voor het allernoodzakelijkste, en dat was voor een vrouw als Valeska nu eenmaal een ruimer begrip dan voor de meeste anderen. Neem alleen die koffie. Ze zou niet zonder koffie kunnen leven, zei ze. Hoe belachelijk het bij ieder ander zou klinken, uit haar mond klonk het volkomen geloofwaardig.
Eindelijk begonnen de avonden minder koud te worden. Lilly Marleen voor de poort van de kazerne had haar bontjas losjes over de arm, of helemaal thuisgelaten. Vind jij het ook zo'n afschuwelijk idee, dat het nu elk ogenblik afgelopen kan zijn? Geen oorlog meer? Vrede? Natuurlijk. Thuis op de krantenpapieren stafkaarten deed hij evengoed mee aan het enerverende spel met de vlaggetjes, maar alleen in bed bekroop hem vaak een gruwelijke angst voor de helverlichte straten, de mensen versierd en doelbewust inplaats van bang en haveloos. Wat was dat - vrede? Zou het werkelijk iets anders zijn dan oorlog? Of alleen maar een rustiger decor voor hetzelfde stuk? Maar dàn zou je mee moeten doen. Nu vond iedereen het normaal dat je afwachtte. Meestal restte alleen de droom. Languit op zijn rug met de handen achter het hoofd gevouwen kwam de slaap behoedzaam, vragend haast of hij gereed was voor een sterke dosis. Vaak gelukte het op die manier te dromen waarvan hij wilde. Hij kende haar nu lang genoeg om af en toe aan haar lichaam te moeten denken, maar haar duidelijke volwassenheid
| |
| |
stond te veel in de weg. Liever liet hij de tijd stilstaan. Niets veranderde of groeide dan alleen zijn ongedefiniëerde liefde, een reuzen-molecuul, een autonome makro-cel die al het andere moeiteloos in zich opnam en assimileerde - concentratiekampen, mensentransporten in veewagens, straten veranderd in laaiende fosforstromen, en achter de horizon de woekerende paddestoel...
*
Deze avond had zijn moeder hem een heel roggebrood en een paar pakjes boter meegegeven voor haar man. Hij deed het met tegenzin. De beide andere keren had het de avond volkomen bedorven. Ze zou zich wel schuldig voelen vanwege die waarschuwing. Het duurde lang voor ze opendeed. Ze had een versleten peignoir omgeslagen en ze leek erg in de war. Ik heb geprobeerd je te bereiken, zei ze, maar ze hebben de telefoon afgesneden, geloof ik. Vind je het erg om een keer over te slaan? Volgende week misschien? Of gewoon over veertien dagen?
Ben je ziek? vroeg hij, terwijl hij het zware pak voor zich uitgestoken hield. Ze aarzelde. Pak dit in elk geval aan, ik heb er een lamme arm van gekregen. Toen hij dichterbij kwam zag hij dat ze gehuild had. Dan zag hij dat onder het rechteroor haar wang vuurrood was. Iemand had haar geslagen, er was iemand bij haar... Ze keek hem nog een keer aan en deed langzaam de deur dicht. Een paar minuten bleef hij daar staan. Nu ben ik leeg. Eerst was er geloof, ik weet niet in wie of in wat. Nu is er een vacuum, een levensgevaarlijke holte. Ik moet iets doen om het op te vullen. Kan niets schelen waarmee - een dom feit, een leugen - anders gebeurt er iets verschrikkelijks. Hij sloop voor het huis langs, door de smalle brandgang, achterom door de eerste deur in de pas geteerde schutting. De reuk van verse teer was iets, maar het was niet voldoende. Linksboven glom licht door de scheur in het verduisteringsgordijn. Op de verplichte avondcursus van de Luchtbescherming werd uitvoerig ingegaan op het psychologisch dwangeffect van zulk uitstralend licht op een niet in formatie vliegende piloot. Hij legde zijn boeken op het vuilnisvat naast de keukendeur en zette zijn voet op de vensterbank...
Wat ben je vroeg terug? merkte zijn moeder op. En waar zijn je boeken?
Mr. De Maaijer is teruggekomen uit het kamp. Ik heb ze daar laten liggen, denk ik.
Geen gek teken, zei zijn vader, die bezig was met de vlaggetjes. Er gingen al een hele tijd geruchten dat ze van plan waren de gijzelaars vrij te laten. Dit is echt wel het begin van het einde, volgens mij.
Ja, dat zal wel. Nou, ik denk dat ik maar es naar bed ga. Welterusten.
Welterusten, Frank.
| |
| |
| |
Het waterhoofd
De dichte drom bovenlijven achter het raam komt tot stilstand. Je drukt de halfopgerookte sigaret uit tegen het openstaande deksel van de N.S.-asbak, die je al van Amsterdam af heeft tegengestonken. Iemand zegt Leiden. Je staat op, zegt pardon tegen de benen van de juffrouw die haar Libelle al uit heeft en voegt je in de langzaam voortschuifelende rij. Op het perron blijf je staan voor het bord met de treinen richting Dordrecht. Die van 21.19 is er om 23.50. Als het minder geslaagd is, of als hij weer niet thuis is, kan je altijd die van 20.19 nog nemen.
Voor het station steek je het afgestempelde kaartje in de rechter zijzak van je colbert en haalt de andere rommel eruit - een afgescheurd toegangsbewijs voor de RAI, wat los geld, de geboorte-aankondiging: De Heer en Mevrouw F.S. Röngen-Koning geven kennis van de geboorte van hun dochter Tjits. Met ballpoint eronder: Kom eens langs! Fokko. Een maand geleden was hij niet thuis geweest. Groot ouderwets herenhuis, drie naambordjes, eenmaal, tweemaal, driemaal bellen, kant van Oegstgeest op, twintig minuten lopen. Er gaat ook een bus, maar je hebt toch tijd genoeg. De binnenzak van je regenjas is zwaar van de folders - Uw beste koop in de middenklasse, vierdeurs, tweedeurs, viercilinder, tweecilinder, driecilinder, voorwielaandrijving, open dak. Als het maar geen Volkswagen wordt, had Monique gezegd. Bovendien, daar hoef je toch niet voor naar de RAI.
Dat kaartje was zijn eerste levensteken sinds je uit Groningen verdwenen was. Iemand had je verteld dat hij hertrouwd was en hier een behoorlijke baan aan de Universiteit had met plenty vrije tijd voor zijn boeken. Hoe oud zou hij nu zijn? Zes- of zevenendertig, misschien. Hij was een paar jaar ouder dan jij. Toen jij afstudeerde zat hij voor z'n candidaats, z'n derde wel te verstaan. Begonnen als dominee, via anthropologie en psychologie beland in wijsbegeerte. Daar was hij dan nog niet zo lang geleden in gepromoveerd, onleesbaar. Hij had ook nog iets meer in het populaire genre geschreven, met koperdiepdruk foto's, primitieve godsdiensten of zoiets. Die avond had Hutchinson, een Amerikaan die zich om een of andere duistere reden in Groningen in de psychiatrie specialiceerde, je gevraagd om te komen baby-sitten. Hij had een goddelijke couch. Je lag een dictaat over te schrijven met de pick-up onder je bereik, Philip Morris en een fles Genuine Bourbon. De bel ging, en omdat het de eerste keer was die avond stond je op om open te doen. Je kende hem wel van gezicht. Je wist dat hij een baantje voor
| |
| |
halve dagen had op de U.B., dat zijn vrouw apothekers-assistente was, dat hij en Hutchinson en nog een paar ex-theologen een clubje hadden waar ze experimenteerden met hypnose, elkaar analyseren en zo. Zijn gezicht boven de bruine loden regenjas leek bevroren. Is mr. Hutchinson thuis? Je schudde van nee. Ja, ik eh... Het zou morgenavond bij mij thuis zijn, maar m'n zoontje is vanmiddag overleden.
Een paar weken later - een van de eerste lentedagen en iedereen deed zomers - kwam hij naast je zitten op het terrasje van Koos Kerstholt. Hij bestelde een Bokma en begon tegen je te praten of hij je al jaren kende. Er zijn weinig manieren om een ander goed te leren kennen, zei hij langzaam. Ik geloof niet in God, zie je. Wel in de bokken en de schapen. En tot voor een paar weken had ik een onfeilbaar middel, dacht ik.
Een mongooltje, had Hutchinson gezegd, ergste graad: afzichtelijk hoofd, doffe wanhoopsgeluiden als van een in het nauw gedreven baviaan, incontinent, noem maar op. Twee jaar en een paar weken was het geworden. Zijn vrouw was een jaar te voren bij hem weggelopen, omdat hij koppig weigerde het kind in een inrichting te doen. De eerste van iedere maand stuurde ze hem vijftig gulden, die hij prompt dezelfde dag retourneerde. Een paar weken voordat het kind stierf waren ze gescheiden. Er was een vrouw in huis die ervoor zorgde, een werkster die zelf een kind in een inrichting had. Hutchinson sprak over zijn zonderlinge obsessie om iedereen, die in nauwer kontakt met hem kwam, met het gedrocht te confronteren. Hutchinson zelf gaf er niet veel om. Hij was in de Koreaanse oorlog een paar keer over de 38ste breedtegraad heen en weer getrokken. 't Is een rotgezicht, zei hij, but what the hell. Het moest in een soort plastic kuip liggen en er moest een lucht hangen als op een hete zondagmiddag in het apenhuis.
Je riep de kelner en vroeg wat hij drinken wilde. Hij wilde tonic. Hij kon geen drank meer zien, zei hij. En onophoudelijk keek hij je aan met die felgroene ogen van 'em. Je zocht naar een smoes om weg te komen. Hij moest het aanvoelen, want dan praatte hij weer verder, terwijl je nauwelijks wist waar hij het over had, laat staan waar hij heen wilde. Het zijn er niet zoveel, jongen, zei hij zacht. Het zijn er echt niet zoveel...
Je had wel eens iemand met een waterhoofd gezien. Ze stond vaak 's avonds voor het begin van de tweede voorstelling in de hal van de bioscoop, als het zomer was in een uitdagende, niets verhullende jurk. Haar lijf een droom, maar dan een geile nachtmerrie, eindigend in een godslasterlijke vloek - het hoofd, een slap opgeblazen ballon, uitstulpend naar linksonder, de mond een nauwelijks genezen wond ergens onder het oor, de ogen droef en scheel. De eerste keer dat je haar zag was je met Heleen - willig, zacht, en op een bepaalde manier intelligent - die je vertelde dat ze ergens in de hoerenbuurt woonde, resultaat van generaties druipers en drank. Van de film zag je alleen wat absurde onsamenhangende beelden, en Heleen in de zachte fauteuil naast je liet duidelijk merken dat ze zich een andere voostelling van deze avond gemaakt had. Welke onzinnige ingeving kon hem ertoe gebracht hebben om jou...?
| |
| |
Dat clubje, hè? zei hij. Die Hutchinson en die Poppema en nog een paar - ik weet niet of je ze kent - het leek eerst of ze het aankonden. Ze deden tenminste gewoon. M'n ouders, de ouders van m'n vrouw, m'n broer, niemand kon gewoon doen. Zij wel. Ze zeiden een paar woorden tegen 'em, legden een stuk chocola of ongevaarlijk speelgoed bij 'em neer, en voor de rest deden ze gewoon. Ik dacht niet anders of dat was het hoogste dat ik kon verlangen: gewoon doen. Maar nu? Nu hij dood is en begraven, nu is het opeens niets meer. Volkomen niets, net zo waardeloos als al die anderen die ik heb laten schieten. Bij Hutchinson - je kent hem toch ook - keiharde jongen spelen, hardboiled doen omdat je al zo beestachtig veel hebt meegemaakt; bij Poppema, met z'n uitgestreken gereformeerde gezicht, hoogstens een soort morele zelf-kastijding, gesublimeerde masturbatie, als je wilt. D'r was er niet één bij - dat besef ik nou maar al te goed - die het zonder meer tot zich wilde laten doordringen dat zoiets kan, dat zoiets godverdomme mogelijk is, dat je van zoiets vader kan zijn...
Hij stak een sigaret op, bood geen aan, deed een paar nerveuze trekken en mikte de rest in een plasje op het trottoir. Maar jij - (Ik? Ik wilde zo gauw mogelijk afstuderen, trouwen, met Monique, Rooms worden, ergens in het zuiden een goed lopende praktijk overnemen, wat wil je van me?) - jij zou je geen houding gegeven heben, om mij te sparen, of om jezelf te sparen. Ik kan me niet vergissen. Toen ik dat zo zei, die avond toen je de deur opendeed: M'n zoontje is dood, het zou morgenavond bij ons zijn... Bij God, ik weet niet wat je deed of wat je zei. Ik geloof dat je helemaal niets deed of zei. Alleen hoe je was... Het was echt, het was eerlijk, zonder wat voor bijgedachte of bijsentiment. Toen wist ik zeker dat jij...
Hier is het. Even nummers aan de overkant. Nummer 24, Röngen 3 x bellen. Natuurlijk best mogelijk dat hij weer niet thuis is. Wat zou het voor een vrouw zijn? Dubbele garage, misschien ook al aan een wagen toe. Langzame zware stappen op een trap, een hal-deur die piept, de massieve voordeur die opengaat, een brede vrouw met een boers gezicht die alleen maar kijkt. Je zegt je naam en of de heer Röngen thuis is. Zonder een woord te zeggen draait ze zich om, duwt de haldeur open en schreeuwt je naam naar boven, de onzichtbare trap op. Of je maar verder wilt komen. Achter de bijna vierkante benen - je herinnert je iets van alleen trapopwaarts heren voor, maar het is hier niet terzake - zet je je voeten op de zacht beloperde treden. Nog steeds achter haar aan het schemerige trapportaal over, een lichtende deuropening binnen. Hij staat achter de wieg, voor het verblindende raam, glimlachend tegen het dof pompende bloed in je oren. Het zweet brandt en prikt in je nek en onder je haar. Je wil je omkeren en in twee, drie nachtmerrie-sprongen de trap...
‘Dag, Henk,’ zegt hij zacht. ‘Leuk dat je gekomen bent. Ik wist dat je komen zou.’ Hij steekt een lange hand naar je uit. Tegen alle oer-instincten in wankel je naar voren, je ogen puilen naar wat in de wieg ligt: ‘Nee, nee, NEE...’ Een dierlijk hees geluid
| |
| |
perst zich uit je toegeknepen keel. Je rukt aan je boord, aan je jas, scheurt het hele pak folders uit je binnenzak en gooit het hem voor de voeten. ‘Daar! In godsnaam laat me gaan. Het was een vergissing, je hebt je vergist.’
De trein van 20.19 is stampvol, maar de mensen gaan voor je opzij, wijken uiteen, maken plaats voor je (alsof je invalide bent) in de benauwde vettige restauratie-afdeling. Met een ineengefrommeld papieren servetje begin je te wrijven op een oude koffievlek. Koffie, alstublieft, koffie, koffie, twee koffie, koffie met amandel...
|
|