| |
| |
| |
[Nummer 12]
Jac. Schreurs
Verzen van Quidam
Quidam
zijn maat volslagen kwijt,
schreef hij met zijn grote teen
en schiep zich een eiland,
maar na zeven maal zeven weken
met een zakdoek vol tranen:
een herinnering bloedde in zijn handpalm.
Een vlinder lag erin verdronken.
| |
De slang
Van de ingang tot op de altaartrappen
lag hij wanhopig ondersteboven
tussen zwetende paddestoelen
en vliegenschrokkende kikkers
distels te schreeuwen naar de slang
in het gras van een doofstomme aardkloot
waarop bloed afdroop van een kruis.
| |
O, Maan
Reik hem een van je witte dode vingers,
| |
| |
of een van je bevroren tenen
tot in de hoogste spitsboog
uit een zee van suikerwater
| |
Hoop en wanhoop
schrapen de schapen van zijn begeerte
hun zeemleren lippen stuk
door de baard van zijn handen
schaterlachend dan als in waanzin,
haar wanhoop lucht geeft hemelhoog.
| |
Het onzegbare
Spreken dient nergens meer toe
en verzen schrijven nog minder;
alles wat hij te zeggen had
staat verdwaald op de rug van de tijd
of verschaald in potten inkt -
wat hij verheeld heeft in schelpen van stilte:
het gans of bijna onzegbare
waar hij niet langsheen kan
waar hij nimmer langsheen kon
| |
| |
| |
Het kan hem gebeuren...
Het kan hem gebeuren dat hij
te snikken staat onder zijn venster,
draagt dan weer verder dan zijn vleugels reiken.
| |
Hoewel hij weet...
Het paard in zijn hoefstal,
de mens op zijn sterfbed,
dat een paard niet kan zonder ijzers,
de wereld niet zonder waakhond,
de mens niet zonder sterven.
| |
Hij weet het nog goed
Zijn leed zocht een treurwilg
om er zich in te verstoppen en vond alleen maar een hoed,
zijn hart was ontroostbaar;
toen kwam jij uit je huis gevaren
zo wit, zo helemaal mandoline;
horen en zien verging hem -
Het sloeg twaalf onder de appelaren,
negen onder de regenbogen.
| |
| |
| |
Waar?
Waar, onder de zon of onder de maan,
onder regenwater of onder rozen
wacht het uur der trompetten,
en het haastig, hartstochtelijk en vergoed
afscheid nemen van dit sterfhuis
vol schimmel roet en dode insecten
met één schoen aan de voet
| |
Benen van kalk
Benen van kalk op voeten van mos,
en zich soms sloffend verhaastend
te laat voor de laatste trein
en nog juist op tijd voor de laatste sacramenten,
en de ontelbare tot potaarde verpulverde existenties
van andere zwaarmoedige heimelijke heersers
| |
Sic transit
liep een kameel op goed geluk
trapte de zon op haar staart
plaste bloed op de wolken
en voelde zich een koning,
een heerser tot in zijn knieën,
dan, afdrijvend naar verblekend water,
lieten zijn benen schamper
| |
| |
en toen hij merkte dat zijn kop te klein werd
plaatste hij die op zijn bult,
terwijl hij de lauwerkrans om zijn nek bewaarde
voor zijn lippen van later.
| |
Tot het einde
Het zal nooit alles koek en ei worden
onder deze bedwelmende hemel
die ons met rozen en roggebrood zegent,
van de aanvang af tot het einde niet, Nina,
tot de leviathans zich met vleugels
de maan zich achter haar zweetdoek zal verbergen
en de adem der apocalyptische ruiters
hemelhoog zal stokken voor het vuur, -
waaraan dan, God weet, één mens ontkomt,
met radeloos alles wat hij redden kon
het zaad voor een nieuwe mensheid
en voor nieuwe landschappen op de maan.
|
|