| |
| |
| |
[Nummer 11]
André van Strijp
Piëta
schrijnt mijn rode schoot
Zwarter dan uw droefheid,
| |
| |
diep, zwart, droog en rood,
| |
| |
| |
Aswoensdag
Dood en doden - en, mijn adem
is mijn laatste, en mijn lopen
gaat op laatste loden benen
en mijn lichaam is van aarde.
Witte priesters spreken, reiken
mij het alleruiterst teken;
krassend komt het nog gespaarde
leven doodlijk langs mij strijken,
klimt de dag, de moede morgen,
naar de assen middag toe.
En ik loop met grote schokken,
links en aards en zonder borgen.
| |
Allerzielen
weegt als regen in november,
weegt als lood op alle zerken
aller hoven, en de gember
van uw bittere bruine aarde
bijt mijn tong. Bij alle kerken
ligt uw veelvoud uitgerekend,
ligt mijn eenvoud uitgetekend,
Allerzielen. Als een gong
wekt uw dood mij dood-ten-leven.
| |
| |
| |
Pasen
Een steen ligt voor mijn hart.
Mijn bloed loopt er dood, in nood
klopt er mijn eind, mijn begin.
Ik ben van leem en. lood.
Lippen en wimpers, zij zijn
einder en grens, en geen zon
de kou van mijn koude cocon.
Wat adem doorblaast mijn mond?
een jongeling staat in mij op,
ontbindend het oude verbond,
ontpoppend de vlinderpop.
Hij beweegt en het lijnwaad laat los,
hij wuift en mijn hand schiet in bloei;
van hoofd tot voeten, overal
doorvliegt mij een vlindergroei.
Mijn bloed stroomt warm en rood.
Mijn stenen worden brood.
| |
| |
| |
Zwangerschap
Een zomernacht - en, gonzende gedichten
woelen mij wakker; voel mijn hoofd eens liefste,
o voel mijn hoofd dan toch: aanvangsberichten
treffen mij woordelijk en ik vind geen woorden
Want voel mijn mond - het sprakeloze spreken
van vissen huist er, boordevol verbazing;
geruisen spoelen aan, verdoofd en. duister
- en ebben terug, want vinden taal noch teken.
En voel mijn keel - zelfs deze diepe schacht
verleent geen weerklank aan de woordlichamen
die op mijn tong als dode poppen wegen,
dood van geluid, als lood; als amen.
Maar in het sprekend zwellen van je schoot,
levend als in den beginne zo licht,
rijmt zich een letterlijke uitspraak bloot:
een vleesgeworden woord, een stemhebbend gedicht.
| |
| |
| |
Afscheid
Geef mij je mond, ontsteek een tong
van vuur onder mijn woorden, laat
nu alles ongezegd zijn en oprecht
verbranden, laat mijn hoofd
de schedelplaats zijn van ons afscheid.
Geef mij een hand, een edikstok
azijn en alsem in mijn huid en breng
de bitterste der bitterheden
En nogmaals: reik mij vuur, een
Pinkstervuur, opdat de vreemde talen
die wij voortaan voor elkaar gaan spreken
zonder tolk verstaan zijn,
Zeg nu gerust: dag en tot ziens.
Want dat betekent als het is vertaald:
nacht en nooit meer. Laat je hart
mijn horig hart doorboren, luidt
mij uit, verlies mij. Leg mij af.
|
|