| |
| |
| |
Drs. F. Kurris S.J.
Geloof en Literatuur
Opnieuw staat het lektuurprobleem in de belangstelling. Ouders en leraren worstelen met de vraag inhoeverre zij de jongelui moeten remmen, stimuleren of begeleiden. Daartoe willen wij enige suggesties aan de hand doen. Zij zijn eigenlijk een reflektie op het lezen van moderne letterkunde. Uitdrukkelijk vermijden wij het probleem der pornografie. Het gaat dus niet over het héle lektuurprobleem of over alledaagse schrijfstukjes maar alleen over onze houding tegenover boeken die literair waardevol zijn. Het is de taak van de literaire kritiek om op artistieke gronden over deze waarde te oordelen. Dit dient voorop gesteld te worden om misverstanden te voorkomen.
Geloven doe ik niet als eenling maar altijd samen met anderen. Heel de openbaring van Oud en Nieuw Verbond benadrukt dat onze godsdienst sociaal is. Niet het individu wordt op de eerste plaats geschapen en geheiligd, maar het volk, de gemeenschap van Israel. En reeds in de beloften aan Abraham, de stamvader, blijft het heil niet beperkt tot de Hebreeën, maar zullen de volken van het land elkaar zegen toewensen met de woorden: Moge het u gaan als het volk van Israel! (bijv. Gen. 12,3; Ps. 72,17). Niet met uitsluiting van anderen wordt het Hebreeënvolk door Jahweh geschapen uit het niets van Sara's onvruchtbare schoot, ook de mensheid is geroepen om in haar geheel de ware God te belijden. Als scharnier van het Oude naar het Nieuwe Verbond maken de profeten het geloof los van enig nationalisme en breiden zij Israel's monotheïsme uit tot de andere volkeren. Daarmee treedt heel het mensdom in verbond met de God van Abraham, Izaak en Jakob. Ten slotte is in Christus, de nieuwe Adam, de hele mensheid in volheid geroepen om een genade-gemeenschap te worden.
Wanneer wij ons katholicisme au sérieux nemen, moet dus de geloofsbeleving van al onze medemensen onze persoonlijke godsdienst mede gaan bepalen, ook als die medemensen niet katholiek zijn. De katholiek zet zich niet af tegen hun ongeloof, maar tracht met hen tot gemeenschap te komen. Hij forceert geen bekering van de ander, maar keert zich tot hem. Het gesproken en geschreven getuigenis van andersdenkenden laat ons dan ook niet onverschillig. Elk menselijk woord is op zich al waard om beluisterd te worden zoals het uitgesproken wordt. Niet lezen, niet luisteren naar een ander betekent eigenlijk hem uitstoten, vervloeken, zondig verklaren: O God, ik dank u dat ik niet ben zoals de andere mensen. Zo wordt ook aan het getuigenis van een schrijver pas recht gedaan
| |
| |
als andere mensen niet doof ervoor blijven. De verschijning van een boek is een appél om gelezen te worden, een verzoek om toegelaten te worden in een ‘lezerskring’.
Zelfs in het Oude Testament vinden wij al Balaäm, die een profeet van naam was maar allerminst tot het Godsvolk behoorde (Num. 22-24). Balaäm woonde in het buitenland, aan een zijrivier van de Eufraat, op 600 kilometer afstand. Helemaal integer bleek hij ook al niet want hij was uit op geld en werd zelfs steeds hebzuchtiger. Welnu ‘Jahweh legde Zijn Woord in de mond’ van deze buitenlander en andersdenkende (23,5). Toen werd zijn inspiratie even goddelijk als die van de profeten van Israel; zelfs toen hij Jahweh wilde ontwijken, geraakte hij in profetische ekstase (24,1-2), en God bediende zich van hem tot een messiaanse profetie (24,17vv). De andersdenkende werd, zonder zich te bekeren, een profeet voor Israel.
Waarom verdient dan ook niet elke begaafde medemens die zijn kijk op het bestaan in een schone vorm weet uit te drukken, primair eerbied? Mag hij veronachtzaamd worden omdat hij anders denkt of leeft dan wij zelf? Wij zeggen ‘in een schone vorm’: een zekere harmonie van opbouw, stijl en vizie - dus niet alleen mooischrijverij, schoon evenwicht, puur uiterlijk behagende ‘kunst’, esthetisch genot. Slechts de min of meer perfekte vorm garandeert immers een authentieke inhoud. Literatuur is de ideale uitdrukking van een medemens, zij geeft ons eerlijk en zo zuiver mogelijk zijn vizie op mens en wereld. Daarom is een goed boek ook de uiting van een Godservaring, al was het alleen maar van Gods afwezigheid. De menselijke ervaring grijpt de kunstenaar zo diep aan dat de kristallisatie ervan in roman, gedicht of toneelstuk, uiteindelijk ook iets verraadt van zijn levensbeschouwing. Grote romans, hoe profaan ook van onderwerp, sluiten altijd in een of andere vorm geloof in, meer door hun stijl nog dan door de argumentatie. Zij zijn een menselijk getuigenis.
De plicht tot kennismaking met geniale tijdgenoten klemt nog meer voor jonge mensen die later door hun funktie anderen moeten voorgaan. Wanneer hun geloofsbeleving ‘exclusief’ is - dat is onchristelijk want alleen de zonde verdraagt Christus niet - zal zij beperkt blijven tot eigen milieu of tot een zondagsgodsdienst vervallen. Hun afgeschermd geloof gedijt slechts in een beschermde omgeving, hun apostolisch werken zal armtierig zijn of al te nadrukkelijk. De eigentijdse literatuur vormt een belangrijke bijdrage om de christen volwassen - volwassen christen - te maken.
| |
Overgave
Kunst kan alleen haar eigen taal spreken. Wie de ideeën van een schrijver wil kennen, moet zijn uitdrukking beleven; en wie de vorm wil verstaan, moet in levensgemeenschap treden met de inhoud. Niets kan het medium van de taalvorm vervangen om de inhoud te openbaren. Het ondergaan van een boek is veel belangrijker dan biografische kennis van de auteur. Want de stijl is wezenlijk, ‘le style, c'est l'homme’. Overgave aan de
| |
| |
literaire vorm, zich laten meeslepen door het scheppend ritme dat het genie ons oplegt, is onontbeerlijk.
Maar de vorm funktioneert alleen als men hem láát funktioneren. Juist omdat het kunstwerk de neerslag is van een totaal-ervaring, komen degenen die maar half lezen, nooit tot goed verstaan. Oppervlakkig lezen of haastige konklusies plegen verraad aan de schrijver en zijn werk. Men geeft wel eens de raad om, wanneer men een ‘gevaarlijk’ boek moet lezen, zich te beperken tot kennisname maar om vooral niet erin op te gaan. Deze vrome raad berust op de veronderstelling dat ware kennis van de vorm mogelijk is zonder overgave aan de inhoud. Bij kennisname van een kunstwerk is de stelling bijzonder gevaarlijk. Vorm en inhoud scheiden betekent het kunstwerk vernietigen, dat immers juist bestaat als harmonie van beide, als versmelting van idee en beeld. Niet om de mooie stem gaat het, maar om de woorden die gesproken worden en om de hartelijke teleurgestelde, felle of wanhopige toon; maar de schone stem garandeert dat de toon zo bedoeld is, de adekwate vorm staat borg voor de inhoud. Evenmin is een roman een filosofie- of godsdienstboek, het ‘wat’ en het ‘hoe’ hebben haast gelijke rechten, als de schering en de inslag van een weefsel.
In het kunstwerk komt ons een mens tegemoet die zich argeloos en eerlijk aan ons uitlevert. Wie heeft het recht om hem bij voorbaat van oneerlijkheid te betichten? Eerbied en overgave zijn voor een goed lezer van het hoogste belang. Want in het hart van een kunstwerk staat de schrijver, een medemens, die wij wel niet lijfelijk ontmoeten maar in de veel authentieker gestalte van zijn oeuvre. Deze mens laat zich alleen verstaan in ‘co-naissance’; de lezer moet helemaal zijn eigen land verlaten en van meet af aan de tocht met de ander voltrekken. Een begaafde medemens die zich eerlijk uitspreekt, vraagt overgave en fijngevoeligheid. Men moet zijn getuigenis ernstig nemen.
Er zijn lezers die zich tevreden stellen met ‘begrip’ op te brengen voor de auteur; uiteindelijk weigeren zij bij hem binnen te gaan.
Juist christenen hebben de neiging om voor de drempel van het pretorium te blijven staan, een meewarige blik naar binnen te werpen en dan snel hun fragmentarische indrukken onder elkaar(!) te gaan uitwisselen: daarbinnen is het onrein! De Heer zelf echter ging niet alleen bij de zondaars binnen, maar at en dronk met hen, trad met hen in ‘communio’. Binnengetreden in het pretorium zal de christen trouwens bemerken dat hij er allang was. ‘Communio’ met de ‘zondaars’ maakt ons alleen bewust van onze eigen zondigheid; binnentredend erkennen wij dat wij altijd reeds één met hen waren, herkennen wij onszelf. En alleen binnen het pretorium treffen wij dus ook Christus zelf aan. Toen de Heer eindelijk buiten kwam, bleek Hij het type van alle menselijkheid: Ecce Homo.
| |
Oordelen of veroordelen?
Overgave betekent nog niet dat men verraad pleegt aan zichzelf. Dat zou konformisme
| |
| |
zijn. Wie zich opgeeft voor anderen, niet uit gebrek aan ruggegraat, maar uit liefde, vindt zichzelf bij hen veranderd terug. Ook dit feit heeft de gekruisigde en verheerlijkte Godmens gesanktioneerd. Juist in de onthechting, het zichzelf verliezen, dat het echte meegaan met de schrijver vraagt, kan de zelfstandigheid groeien. Sinds Christus is een persoonlijkheid iemand die verlossend liefheeft, die zichzelf vergeet en zich uitlevert aan zijn medemensen. De nadruk ligt op het interpersoonlijke. Het uit zichzelf treden is dan tegelijkertijd inkeer in zichzelf. Indien een van beide ontbreekt, komt de persoon van schrijver óf lezer tekort. In een persoonlijk gesprek wordt gezwegen én gesproken, leven is niet alleen uitademen maar ook inademen. Slechts wie zijn leven geeft voor de anderen, zal het vinden. Christus deed zijn leven niet opgaan in de nevels van een Nirwana maar gaf het ‘aan velen’, helemaal. En zo krijgen wij Zijn leven in overvloed.
Wie van een goede roman geniet, wordt dus per se een beter mens: mits het genieten volmenselijk is. Lezen moet even persoonlijk zijn als de ervaring van de schrijver, waarvan de roman de vrucht is. Maar het begrip ‘menselijk’ wordt nogal eens eenzijdig uitgelegd als ‘kritisch’, ‘logisch’, ‘rationeel’. En dit bederft de smaak.
In werkelijkheid is het goed lezen van goede boeken zo menselijk dat het kritisch oordeel slechts een onderdeel, en geen beperking is van het genieten. Niet koud-methodisch maar geïnspireerd is het oordeel dat de lektuur voor halve menselijkheid behoedt.
Er is trouwens een kennisname mogelijk die niet abstrakt is, buiten de smaak om. Dat is een kennis door meelevende nabijheid, door ‘nabuurschap’, verwantschap. ‘Le coeur a ses raisons que la raison ne connaît point’. Want voor de mens is het hart belangrijker dan het verstand; wie niet wil meegaan, aanvaardt zelfs niet de meest stringente ‘bewijzen’. De persoonlijke zingeving hoeft het smaken van literatuur niet van buitenaf in te perken - dan wordt er niet goed meer gelezen - maar zij is één met de overgave: een méns blijft lezen. De enige norm voor de beoordeling van een boek ligt in de feeling: overgave en onderscheiding komen niet na elkaar maar vormen één geheel. Zoals voeding en smaak samen ‘eten’ zijn. Buiten de inspiratie gaat de rede doldraaien.
Zo hangt alles af van de wijze waarop wij onze lektuur smaken. De ‘normen’ van beoordeling krijgt men pas gegeven met het ondergaan van de roman. Is dit volmenselijk, dan zal ons oordeel juist zijn. Is de roman-ervaring voorbarig, fragmentarisch, oppervlakkig, pervers, bevooroordeeld of alleen maar onvolwassen, dan schiet ook het oordeel te kort. Alleen een persoonlijk lezer is in staat om juiste kritiek te geven, niet in de zin van een rationeel of moralistisch onderscheid, maar als ‘critique de goût’, ‘critique d'amateur’, een waarde-oordeel dat spontaan binnen de lektuur-inspiratie ontstaat.
| |
Sociaal lezen
De hedendaagse roman is een spiegel van onze tijd; de schrijvers zijn woordvoerders van wat ook in ons leeft. Wij laten ons door hen opnemen in een wereld die tegelijk de
| |
| |
onze is. Ofschoon aangediend als fiction, vrucht van de scheppende fantasie, spreekt de roman-wereld ons aan, omdat de schepper ervan naast ons staat: zijn romanfiguren worden onze naasten. Zo herkennen wij in de moderne literatuur onze eigen generatie, worden wij onszelf bewust. Letterkunde is het gemeenschappelijk bezit van ons allen. De schrijver verwoordt onopzettelijk wat de groep gemeen heeft, en zijn woord, eenmaal uitgesproken, is niet meer van hem alleen, maar van de groep. Een literair werk komt tot stand dank zij de gemeenschappelijke ervaring van velen, hoe verschillend ook van struktuur, karakter, geloof, en het wordt hun teruggegeven als iets van henzelf. Literatuur maakt deel uit van het gesprek dat wij samen voeren.
Elk kunstwerk verdient dus onze serieuze aandacht. In de schrijver horen wij onszelf, hij spreekt onze ervaring uit. Wij mogen ons ook niet afsluiten van wat ons, hoe schril ook, in de oren klinkt: er zit altijd nog iets van onszelf in. Tegenover oprechtheid past oprechtheid. Al lezend beseffen wij dieper onze eigen situatie en, zuiverend en vervolmakend, gaat de roman in ons leven ingrijpen. Wie dus een roman zonder respekt leest - gedeeltelijk, of met bepaalde bedoelingen of vooroordelen, of onvoorbereid (te jong......) - gedraagt zich als een bruut ook tegenover de gemeenschap waar hij in staat. Vandaar dat een goed lezer niet alleen de boodschap van een schrijver in haar authentieke vorm zal verstaan, hij weet zich ook een met zijn medelezers, die allen in de roman hun generatie, hun eeuw of hun menselijkheid tout court herkennen. Menselijk lezen betekent in wezen ook sociaal lezen, ook al wordt het boeksken alleen in een hoeksken gelezen.
De schrijver biedt zijn werk dus aan een lezerskring aan. Daarom zal ook alleen de lezerskring in staat zijn tot juiste kritiek. Want van hun kant zullen de lezers niet alles klakkeloos absorberen, willoos opgaan in het spel. Wij zijn zelf medespelers, er wordt gevraagd naar ons wederwoord. De lezers vormen een kring, geen vormeloze massa welke zich laat bepreken of perverteren. Allen tezamen pas komen tot een waarde-oordeel dat kans heeft om rechtvaardig te zijn. Trouwens, het persoonlijk, volmenselijk smaken, dat wij boven verdedigden, is het tegendeel van individualistisch.
Er zijn mensen die een roman alleen maar lezen omdat de anderen het ook doen. Gretig gaan sommige boeken ‘die je moet gelezen hebben’ van hand tot hand, slechts gedragen door een onpersoonlijk konformisme. Dergelijke lezers hollen alleen maar achter de rest aan en bewijzen daarmee dat zij in feite nog niet in de gemeenschap staan.
Anderen lezen alleen bepaalde passages van een boek. Zij isoleren gebeurtenissen, lezen evenmin sociaal. Typerend is dat deze personen zich ook bij het lezen zelf vaak isoleren: hun lektuur verdraagt het daglicht niet. De onsociale houding tegenover het boek openbaart zich in hun persoonlijk isolement.
Maar dit isolement is teken van geestelijk onvolwassenheid. En zij degradeert de schrijver door hem als propagandist of als pornograaf te behandelen. Wie nog niet tot persoonlijk lezen in staat is, moet zijn tekort aan menselijkheid negatief en positief door
| |
| |
anderen laten aanvullen. Hij kan nog niet helemaal in zijn lektuur opgaan zonder er minder mens door te worden. Literatuurgeschiedenis, stijlvorming, ‘critique de goût’ e.d. brengen tot persoonlijk lezen. En wanneer elke lektuur reeds spontaan uitloopt in een gesprek met medelezers (literaire kritiek!), zal de onvolwassen lezer nog meer behoefte hebben aan een geleide gedachtenwisseling, aan gezamenlijk lezen. Zij biedt hem de enige mogelijkheid om niet in een onpersoonlijk isolement te blijven steken.
| |
Als katholiek lezen
Voor een katholiek gelden geen andere lektuurnormen dan voor andersdenkenden. Hij is zelfs geroepen tot een menselijker feeling, een dieper verstaan van grote werken. Ook zijn oordeel zal daarom beter gefundeerd zijn. Zijn proevende onderscheiding geschiedt immers vóór de Heer. Indien zijn ervaring gedragen wordt door een ‘sensus’ die werkelijk ‘catholicus’ is - niet alleen traditioneel, uiterlijk, zich beperkend tot formules, princiepen of kreten - zal ook zijn oordeel zo ruim zijn als de Godmens (Fil. 2,5; Ef. 1, 15-23; 3, 16-19). Want van huis uit beleeft hij zijn geloof liever op het plein dan in een ghetto.
Maar hoe tot dit oordeel te komen?
Ook wie alleen voor zijn genoegen leest, zal voortdurend vrede, weerstanden, adhaesie, geluk of onrust ervaren. Niet alleen het narcistisch genoegen van het vernemen van eigen opinie of de momentele verwarring bij het ervaren van andere opvattingen, maar vooral die veel diepere Anklang of onrust welke kontakt maakt met de existentie van de lezer, dus ook met zijn intiemste geloofsbeleving. Godslasterlijke passages kunnen, afzonderlijk genomen, grievend zijn voor zijn godsdienstige opvattingen en tegelijk, in het kader van de roman, volledig geplaatst worden. Andere schokken misschien moreel, maar brengen in de kontekst een diep geluk teweeg. Een roman is geen uitgeschreven preek. Deze uitspraak lijkt overbodig maar het heeft zijn nut erop te wijzen dat alleen Gods woord helemaal bevredigen kan en dat - eenmaal aangenomen de eerlijkheid van de auteur - mensenwerk per se strijd impliceert en dus ook de tegenspeler. Ongetwijfeld is het gemakkelijker alvast tevoren maar te schiften. Er zijn risico's verbonden aan het lezen van in literatuur gekristalliseerde ervaringen die pijn doen en de lezer zelfs uit zijn evenwicht kunnen brengen (is de lezer wel zo evenwichtig?). Ongetwijfeld zijn er beschrijvingen, dus in woorden gevatte menselijke ervaringen, die strijden met de diepste overtuiging van de lezer. De literatuur van vandaag, van alle tijden, is eerlijk, dus schokkend. Rustig voortkabbelende streekromans, alleen-maar-fijne gedichten of ontspannend amusante komedies zijn uitzondering in de grote literatuur.
Maar ons waarde-oordeel gáát ook niet over schone objekten of orthodoxe ideeën, doch komt voort uit de aard van onze beleving, van onze uiteindelijke vrede of verwarring: waarom laat deze roman mij onbevredigd, waarom lees ik dat boek graag en doet het mij
| |
| |
goed? Smaakt het, ondanks, of liever dank zij de bittere kruiden? Sommige romans verschralen de werkelijkheid, ze gaan op den duur flauw smaken door een gebrek of een teveel aan specerijen. Andere ontsluiten de werkelijkheid omdat ‘le Rouge et le Noir’ zich in de juiste mélange verhouden: omdat de situatie zo menselijk getekend is. Wij kunnen al lezend benepen worden of ruimer adem gaan halen.
De verschillende emoties die wij zo ondervinden, zullen ten slotte samenkomen in een eindindruk die bevredigend is of afstotend, nooit neutraal. Alleen uit de schok der lektuur-ervaringen kan een juist oordeel voortkomen; alleen de lezer die geëmotioneerd, dat is geïnspireerd wordt, geraakt tot een adekwaat ervaringsoordeel.
Zo kan een goed geschreven boek in laatste instantie de indruk maken satanisch te zijn. Wanneer de ware God, eenmaal gevonden, de rug wordt toegekeerd, helemaal, dan is er de ‘perversie’: de spanning is dezelfde maar de richting is precies tegengesteld. Het werk straalt dan evenzeer maar in de zon van Satan; hetzelfde evenwicht is bereikt maar in de hand van de Boze. De Satan is een engel des lichts geworden, het mensenwoord een schone vloek. Deze romans zijn niet goed te praten, want zij miskennen volledig 's mensen evidente behoefte aan liefde en verlossing, zij zijn tegen de Geest (Mk. 3,29). Satanisch is dus niet de roman die zoekt en misschien zondigt, zelfs niet die welke eerlijk denkt dat bepaalde zonden goed zijn, of ze goed praat, maar het werk dat de zonde als zodanig konsekwent realiseert. Slechts uiterst weinig romans zullen deze eindindruk bewerken. Maar zij blijven mogelijk. Dat een lezer pas na lang ervaren en geduldig proeven tot dit oordeel kan komen, spreekt vanzelf. Bovendien zal hij met spanning wachten op het volgende werk, wetend dat een roman slechts een moment-opname is, hoe perfekt ook. Misschien is de roman satanisch, de autéur zal door het leven nooit met rust gelaten worden en zijn strijd moeten vervolgen. God laat de mens nooit los.
Al de overige zijn goede boeken. Zeker staan er voor de lezer ‘ontoelaatbare’ passages in, maar die slechtheid is een onderdeel, een noodkreet of op zijn hoogst een ‘afwijking’ (welke de auteur zelf wel korrigeert in het verdere verloop van de roman), nooit de ‘perversie’ van het satanische.
Het aftasten van de geest die spreekt uit een literair werk, wordt voor de katholiek een bijzonder spannende bezigheid. Juist hij kan helemaal met de schrijver meegaan. En langs die weg zal hij niet als een vreemde trekken. Het avontuur is hem niet onbekend. Hij hoeft niet alleen begrip op te brengen, maar kan werkelijk een ‘lecteur engagé’ zijn. Precies dezelfde strijd vecht hij in zijn eigen leven uit tussen licht en duisternis, leven en dood, geest en vlees, goed en kwaad, vreugde en leed, verwachting en wanhoop, vrijheid en dwang, liefde en haat, persoon en dier, gemeenschap en isolement. De eenzaamheid, angst, burgerlijkheid, de seksuele vrijmoedigheid, de krisis in het huwelijk zijn ook bij ons te vinden. Een eerlijk auteur, ieder eerlijk mens, elke katholiek vecht met die problemen. Moeten wij dan niet rond uitkomen voor onze verwantschap?
Maar in het vechten van de auteur zullen zeker nederlagen voorkomen. De beschrijving
| |
| |
ervan geeft de lezer geen troef in handen om te zeggen: zie je wel, het mag! Want strijden betekent niet alleen nederlagen lijden: opnieuw was de lezer voorbarig, zijn lezen fragmentarisch. De juiste reaktie zal zijn: zie je wel, dat kan óók, want het is een waar feit in het grote roman-geheel, dat nog méér waar is.
De strijd van allen beleven ook katholieken opnieuw in hun lektuur, de romanwereld is ook hun wereld. Lezend - de romankrisis aan den lijve ervarend - weten ook zij zich één met hun medemensen. Maar voor hun geloof staat de strijd in het licht van de Godmens en van de strijd die Hij aanbond. De krisis die de romans beschrijven, en de ene vitale duur welke de gebeurtenissen draagt, worden spontaan beleefd in het perspektief van de eindkrisis, van het eschatologisch Rijk Gods zoals de Bijbel dit openbaart. Het is niet verwonderlijk dat de realistische moderne literatuur vaak geduid wordt als apokalyptisch of eschatologisch. Reeds de titels verwijzen naar bijbelse beelden als pest, paradijs, herder, ballingschap, koninkrijk, satan, oordeel, macht, glorie......
Lezen is ook voor katholieken intensief deelnemen aan een strijd, waarin zowel zij zelf als de personages van de romancier gewikkeld zijn. Dat de katholiek gelooft in de overwinning die in Christus behaald is, neemt niet weg dat de krisis ook voor hem nog voortduurt.
Zijn overgave aan romans zal des te vollediger zijn naarmate het besef van de twee grote Antagonisten meer in hem leeft; zijn beleving des te intenser naarmate zijn bekommernis met de inzet van de strijd - de reeële mensheid, die hij in de roman werkelijk ontmoet - dieper is.
Een katholiek lezer heeft dus maar één vooroordeel: zijn geloof dat in de totale overgave aan de wereld in casu ook aan de romanwereld, de enige redding ligt. Dat is zijn optimisme. Niet gelijkhebberij is ons privilege, maar het geloof dat elke eerlijke strijd de moeite waard is. De moeite van het strijden, die van onze belangstelling, die van onze deelname.
Maar ook dit geloofsbesef is weer sociaal, de overtuiging van een gemeenschap, een kerk. Goed lezen kan een vorm van kerkbeleving worden.
| |
Het Boek en de boeken.
Een van de grote werken uit de wereldliteratuur is de Bijbel. Ook de Bijbel komt voort uit de genialiteit van medemensen, behoort tot de letterkunde van een hoogst begaafd volk. Zoals aan Homerus (zie de Hella-figuur en de zangen van het Stenen Bruidsbed, de Helena in Osborne's Omzien in wrok), aan Vergilius en aan alle klassieken, zijn ook aan de Bijbel veel typen en thema's ontleend.
Het Boek is echter niet opgebouwd vanuit een individuele conceptie maar volgt de grillige loop van een geschiedenis. Generaties hebben aan de totstandkoming ervan gewerkt. De Bijbel werd de literaire gestalte van een volk. Want de historie van Israel was haar inspiratiebron. Zo werd de Bijbel, als zovele epen, een geschiedenis-visie van literaire allure.
| |
| |
Maar met die geschiedenis was iets aan de hand. In tegenstelling tot de andersdenkenden beschouwden de gelovigen haar gang doelgericht: ergens lag een begin, ergens zou er een einde komen. Want Iemand bestuurde de historie. Jahweh bemoeide zich met de mensen zodat hun bestaan ook altijd een goddelijk dimensie had. Israel werd door Jahweh ervan overtuigd dat zijn geschiedenis heilsgeschiedenis was. Het Oude Testament vormt de literaire neerslag van dit geloof; ook de inspiratie van het Boek moet dus menselijk en tegelijk goddelijk zijn.
In Christus kwam de heilsgeschiedenis tot vervulling. Met Hem werden ook de Schriften vervuld. De Bijbel werd het Boek van de Kerk van Christus. Ook de nieuwe gemeente leest in de Bijbel haar eigen mensenstrijd en Gods duiding ervan, haar wederwaardigheden en Gods antwoord. Ook voor ons is het Boek van menselijke en goddelijke inspiratie. In eminente zin, want alles draait om de Godmens en Zijn godmenselijke Gemeenschap, om een Persoon en een gemeenschap van personen.
Naast dit Boek lezen wij boeken, romans en gedichten, mensenwerk. Ook dit zijn kunstwerken, zij komen voort uit de hele mens en grijpen de hele mens aan. Zijn zij ook van góddelijke inspiratie? Dat is niet zeker. In elk geval inspireren zij, net zoals de Bijbel, omdat zij trouw getuigen van het mensenbestaan. Wie zich ermee voedt, ervaart aan den lijve of het getuigenis waarachtig is.
Wanneer nu ook de Bijbel vlees en bloed van de lezers wordt, krijgen zij niet alleen feeling voor menselijke maar ook voor godmenselijke inspiratie. Zij zullen dan ook proeven of de romans iets van goddelijke smaak bezitten, of niet. Het Boek doet ons dieper doordringen in het geheime wezen van de boeken. De Middeleeuwen waren nog niet zo gek toen ze Paulus' tekst ‘Alwat geschreven is, is geschreven tot onze onderrichting’ (Rom. 15,4) op alle literatuur toepasten.
Zo alleen komt het christelijk waarde-oordeel tot stand. Het blijft literair, want verlaat niet de literaire beleving van het bijbels en het roman-gebeuren. Maar het komt tot die literaire diepte waar literatuur en beleving, Woord en Persoon, kontakt maken. Pas deze vonk openbaart de literatuur als het eerlijk oeuvre van mensen die verlost worden. Wij interpreteren dan niet, palmen niet in of wijzen af, maar accepteren de ander volledig, zoals hij is. Welnu, in een authentiek kunstwerk staat de schrijver voor ons zoals hij is. Volgens het Boek is de mens helemaal zichzelf wanneer hij de Godmens en diens strijd in zijn bestaan toelaat.
Maar het blijft een gezamenlijk oordeel. Wie het kontakt met de anderen en met zijn tijd kwijt is, verspeelt het recht om te oordelen. Wie het Boek eet (Ezech. 3, 1-3) met de anderen, mag in de boeken opgaan en zijn ervaring meedelen. Want alleen de worstelende gemeenschap, d.i. de Godmens nu, laat ons de mens dieper verstaan. De bijbelse ervaring brengt licht in de roman-ervaring. Het Boek ontsluiert van de boeken de goddelijke zin.
|
|