Roeping. Jaargang 37(1961-1962)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 505] [p. 505] [Nummer 9] Adriaan Morriën Poging tot verzoening Soms kost een wandeling de grootste moeite: mijn voeten weigeren de dienst, ik zou ze moeten ranselen, mijn ogen vrezen 't licht en mijn gehoor sluit zich voor die geluiden af. Ik kan alleen nog liggen als een steen waarop de regen valt, een boek waarvan de wind de bladeren beweegt. De wereld wordt een bodem, mijn gevoel verlamt, maar oppervlakkig want diep in mij woedt een ramp. Ik ben de barende en de geborene, de levenshonger en het doodsverlangen. Die tegenstrijdigheid moet ik verzoenen. En daarom kost een wandeling de grootste moeite. [pagina 506] [p. 506] Reden van bestaan Het sneeuwt leeuwenroeden en leeuwinnenscheden: de hemel wordt niet moede ze te sneeuwen. De aarde wordt ontvangen en gedekt om ook niet langer alleen te hoeven handelen. Er ligt zoveel sneeuwsel van beiderlei kunne dat ik beef van vreugde en kinderliefde. Er is zoveel reden te blijven leven dat ook wij leven zullen. Vlok maar raak! Wees vandaag niet radeloos moeder vader! Wees vandaag niet moedeloos moeder vader! [pagina 507] [p. 507] Herfst en winter Bomen ontbladeren in de wind en gaandeweg wordt aan de aarde geboden zich tot op de bodem te ontbloten. De hemel trekt er voordeel van: blauwe percelen stromen leeg, nog door geen nieuw geslacht bewoond, nadat het oude is vervreemd. Windstilte: onvermogen om aarde en hemel met elkaar te verhogen. Schroom, na verwijdering en overspel, om aan elkanders vel te komen. Eerste sneeuwvlokken: witte voetstappen in een vreemde omgeving, dwarrelende schreeuw, een beter uitzicht op de eigen leegte. [pagina 508] [p. 508] Licht Ik lig verlamd van denken aan het leven: ik kan de harde kern van 't licht niet breken en wegen vinden in de stilte van de zon. 't Heelal is ongegrond en mijn gevoel is hol. 't Geluid verwijdert zich van mijn gehoor, mijn blikken keren tot mijn oog terug, mijn tong blijft eenzaam op de bodem van mijn mond, ik heb geen spijsvertering voor de tijd. Toch leef ik vlakbij het geheim. Elke beweging die ik doe kan het ontdekken, ieder woord heeft in beginsel kracht het uit te drukken. Al mijn gedachten zijn ervan doortrokken. Mijn bloed ijlt door mijn onderwereld alsof het in mijn vezels is te zoeken. Ik heb mijzelf aan zon en licht verloren. [pagina 509] [p. 509] Bedauwde aarde O! alles wat zich gelukkig of ongelukkig schuilhoudt in de groene nevels van de dageraad! In de nevels van de nacht is het morgenrood nog niet ontwaakt of reeds gaapt de hond van verveling. Er zijn evenveel vogels als bladeren in het bos. 's Nachts wanneer ik aan de poëzie denk kan ik onmogelijk slapen. Water van de dageraad, overspoel de woorden nog niet! - Straks vind je ze op straat, zodra je naar je vrienden gaat: Tussen de wijde droeve hemel en alles wat zwelt en zucht ontstaat het wonder der bedauwde aarde. MAX JACOB [pagina 510] [p. 510] De verlofganger De weerwolf is overal: op het langverwachte gezicht, in het verlangen waarmee men wacht, in de dwingende vogeltrek, onder de voorgewende rust; de weerwolf die elk van ons dient zonder dat iemand hem dankt, in het huis dat wij hebben gebouwd ondanks de hoofdpijn van de wind; o! als zijn verborgen schim ronduit bekennen zou dat hij de dienaar is van de Dood, zou er een grens zijn van onze angst. Maar de woestijn werd grenzeloos. Jong paard met dampende manen Wat ben je mooi, lente, paard dat de hemel met je manen bezaait, het riet met schuim bedekt. In je borst is ruimte voor alle liefde: van de blanke dame uit Afrika tot aan Magdalena voor de spiegel, strijdende afgod, peinzende bevalligheid. RENE CHAR Vorige Volgende