Roeping. Jaargang 37(1961-1962)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 364] [p. 364] Clemens Raming Kind zijn Kind zijn, op een lome zomerdag de tuin inhollen, vlinders jagen draven in een kring. dan wankelend stil- staan: het duizelend hoofd bevlogen met niets dan ogen val ik uit de wereld vandaan? wolken schudden hun vuisten het gras vlucht in de takken daken zetten het op een lopen O wees gerust, aanwezigheid houdt macht tel tot tien: daar stroomt opnieuw je naam in het vertrouwd gelid van huis en bomen struiken en het pad, veilig onontkomen tot waar eenzaamheid geschreven staat in het liefdevol gelaat [pagina 365] [p. 365] Avondrood bestormt de daken tussen de bomen stelt zich de schemering op dit is het uur van ontwakende bedoelingen aan- sluipend langs het aloude voetspoor hoor jij ook de stilte rondgaan die nabijheid ontvoert de stem die roept aan de wuifende oever de stem die zwijgt in het bijterig struikgewas? (de dalende arend = eenzaamheids thuiskomst) langs de verlaten bosrand zeult een woonwagen voort op het kaderschip nacht hijst speelkameraad angst zijn bloedrode zeeroversvlag [pagina 366] [p. 366] Het sterven van een dode vogel is broze sneeuw van mijn ontwaken in de keel het alluminium ogenblik de vleugelslag van het licht op- schrikkend in mijn oog hoog door het woud blazen de hoorns de winter die heerst over zomer en winter blazen het ademend ademend lichaam in mijn adem verdrinkt de aarde [pagina 367] [p. 367] Nu weer het kleurloos middaguur zijn hielen licht en huiswaarts keert luister hoe zacht de winterwind ritselt in zijn oud en wijs vergeetboek weet je nog van die koning die 's nachts zo vreemd had gedroomd en 's morgens in alle vroegte uitreed en zijn dienaren slapend achterliet? de vraag die hij vond steeg witter als rook de berg die hij zag rees hoger dan woorden en sprakeloos keerde hij weer in zijn paleis waar men tot op heden zijn zwijgen bewaart [pagina 368] [p. 368] Zoals altijd reeds ik hier woonde en verborgen was een landstreek van thuiskomst waar herinnering tenten opricht en helderder dan water nabijheid stroomt zoals zorgeloos wuivend een gebaar zonder einder ik verder trok bleef ik de weg door licht en donker beschenen een oud legendarisch verhaal onder de mensen tot van mijn voet de vogel opvloog [pagina 369] [p. 369] De hemel schrijft blauw de wrede zon wil niet weten hoe de vreeswekkende arend krijsend rondvliegt en in bloedbange kamers zijn klauwen uitslaat meester heeft gezegd het einde is de oorlog Vorige Volgende