Ik herinner mij hoe zijn eerste grote en misschien dichterlijkste boeken ontstonden: Kinderen van ons Volk en - vier jaar later De schone Voleinding. Een anecdote in verband met het laatstgenoemde boek mag ik nu wel vertellen. Hij had mij het boek broksgewijze verteld en er stukken uit voorgelezen. De vete in de parochie werd eindelijk bijgelegd, de oude Sleegers ging door de knieën, de pastoor kon zijn feest vieren en zijn leven nam een rustig einde. Het boek was al gezet bij Paul Brand en nog steeds ontbrak de titel. Weet jij niks? zei hij zaterdags tegen me. En 's anderdaags was het er opeens, met associatie aan een versregel van Henriette Roland Holst. Ik zou hem verrassen. Daar kwam hij samen met Gerda uit de Hoogmis bij ons langs. Ik tikte tegen het raam en wenkte hem binnen. ‘Ja hoor, ik heb de titel’. - ‘Ja, dat zal wel...’ - Kom nou eerst binnen’. - ‘Nee, direct zeggen’. - ‘Nou dan: De schone Voleinding’. Hij was zichtbaar verrast. ‘Dat ís het. - Hoe kom je d'r an? Maar is het goed Nederlands?’
Ik herinnerde hem aan het gedicht ‘De Moeder’ uit Opwaartsche Wegen met de laatste regel:
‘O schoone voleinding van schoonen krans’
Voleinding van het werkwoord voleinden.
‘Ja natuurlijk, prachtig. Nu maar direct Brand opbellen. Het afdrukken kan morgen beginnen’. En hij stond al aan de telefoon.
Ook heb ik zijn weifeling meegemaakt omstreeks 1930, of hij al dan niet zijn baan als journalist zou prijsgeven om zich geheel aan zijn scheppend werk te kunnen geven. Roekeloos en onbezonnen was hij niet, het lag niet in zijn aard. Maar zijn zelfvertrouwen en zijn kordaatheid brachten hem meer dan eens tot een moedig besluit. Zo ook toen. En in 1933 verhuisde hij met zijn gezin naar ‘De Romeyn’ in Deurne. Wij zagen elkaar van toen af minder, maar op belangrijke ogenblikken van ons leven en in de ontwikkeling van zijn werk zochten wij elkaar op.
Onze correspondentie kwam echter na de Hilversumse periode eerst goed op gang. Zijn brieven heeft hij mij nagelaten als een kostbaar aandenken. Ze bezitten de warmte van zijn goede hart, de noblesse van zijn geest, de speelsheid van zijn pen.
In de tijd der bezetting schreef hij me ook uitvoerig, hoe men van Duitse zijde steeds sterker bij hem aandrong om mee te doen. In Bevrijd Vaderland, dit grote boek, kan men lezen hoe deze kleine maar weerbarstige man zijn eer als vaderlander ongerept hield en alle ellende en wraakneming trotseerde. Er zijn ook brieven bij met een verdraaid handschrift op de enveloppe, die mij ‘ergens uit Nederland’ werden toegezonden. Hij was toen ondergedoken en het gezin lag veiligheidshalve uiteen.
En nu - telkens neem ik weer zijn laatste brieven ter hand. Vooral die brief uit de voorzomer van dit jaar, waarin hij schreef over A burnt-out case van Graham Greene en Chaque homme dans sa nuit... van Julien Green. ‘Ik ben er aan begonnen. Van de eerste bladzijde af dat magische dat Green als auteur sterker heeft dan Graham Greene, en ook dan een Mauriac.’ En uit dezelfde brief: ‘Ik ben nog bezig aan het boek over