| |
| |
| |
Nieuwe Boeken
Anthonie Donker, De groene wandeling, uitg. Em. Querido, Amsterdam.
De dichter Anthonie Donker heeft een kleine promenade gemaakt in het tuintje van de nederlandse poëzie. Hij noemde zijn uitstapje: de groene wandeling. Het is echter geen uitstapje, noch een wandeling geworden. De dichter immers is zo vaak uitgegleden dat de lezer er treurig van wordt. Het begint al met het titelgedicht;
Wat zal ik het meest, als ik ginds ben, missen?
De bomen, 't groen als water golvend in de wind,
en ook het water zelf, de onafzienbare zee,
en achter alle hekken in de moede wereld
de paarden, de bedroefdsten van ons allen,
en dan de vogeltrek, de vele honderdtallen,
en weer het groen, en weer de zee, en weer de paarden
Wijs mij een hemel om dat wêer te zien-
Geciteerd vers is karakteristiek voor de bundel. Het is een amalgama van algemeenheden. Er wordt totaal niets in gezegd en evenzeer niets in verwoord. Platitudes als ‘onafzienbre zee’, ‘moede wereld’, hondertallen (met geclicheerd rijm op allen), de vierdubbele herhaling van weer, die, na een dubbele nelson, de nekslag aan het vers geeft. Hetgeen hier in dit ondicht is uitgedrukt, werd stamelend, fluisterend en intiem uitgesproken. Ik ben van mening dat de dichter niet moet schrijven, maar onder-schrijven, dan ontstaat minstens iets van authenticiteit dat doorbreekt naar de lezer. In het gedicht: ‘Tussen twee werelden’, staan de volgende aanvangsregels:
Zal ik de ogen sluiten in de zomer
voor het onstelpbaar warm wuivende groen?
De blik verzinkt erin, wordt langzaam lomer,
ziet andere zomers, toen en toén en toén.
Onstelpbaar lelijk. Het is niet zonder zin zich in herinnering te roepen hetgeen Voltaire heeft opgemerkt over de ‘vijandschap’ tussen adjektieven en subjektieven. Ik heb het nimmer zó groen gezien als in de tweede versregel is uitgedrukt. De laatste versregel doet de deur en wat daarachter ligt, pot-dicht. - De relatie van de dichter Donker tot de natuur is minstens wonderlijk. Zij is nergens geïntegreerd. Om nog maar te zwijgen van een visie in deze. Het zijn allemaal mooie woorden. Er ligt nauwelijks een ervaring aan ten grondslag. Ik vrees dat Donker gedichten maakt, omdat het zo'n edel gedoe is. Wanneer Donker schrijft: ‘Mijn voeten deinen onder mij als baren, ik zie de mast die naar de hemel zwenkt’ dan kan ik alleen maar zeggen dat dit gelogen is en ik bedoel dit niet in de aforistische zin van Aafjes. De resterende waarheid laat ik aan de lezer over.
Jan Boelens
| |
M. van Loggem, De Psychologie van het drama, Van Boelens, uitg. Stenfert Kroese, Leiden.
Men kan zich afvragen of een psychologie van het drama mogelijk is, zonder daarbij de eigen geaardheid van het drama tekort te doen. Na lezing en bestudering van Van Loggem's boek, moet deze vraag ontkennend worden beantwoord, althans waar het de psychologie van Van Loggem betreft. Zijn psychologische opvattingen en inzichten zijn dogmatisch, kathegorisch, analytisch en schools. Het wezen van het drama is in de spelende en verantwoordelijke kadans van mens tot mens bepaaldelijk het tegendeel van dit alles. Per definitie onttrekt het drama zich van alles wat los en vast staat in deze wereld. Het trekt de handelende mens tot zich om hem te betrekken in de geur van de roos van de werkelijkheid. Geen wonder dat het zich onttrekt aan welke zwaarwichtige gravitatie dan ook. Geen wonder dat het echte drama steeds veel betekenend is. Voor dit veel betekenende, meerzinnige en on-zinnige drama is ter karak- | |
| |
terisering een heel andere psychologische methodiek vereist dan die welke door Van Loggem wordt gehanteerd. Het wezen van het drama ontspringt aan een systematische psychologisering. Elke analytische methodiek levert on-dramatische resultaten op en daarmee een groot aantal, simplificaties. zo weet Van Loggum ons te vertellen dat zowel Richard III als de verpersoonlijkingen zijn van verboden drijfveren in ieder mens. Immers, zo vervolgt hij: ‘Ze kunnen tot het uiterste aan hun agressiedrift uiting geven en men mag aannemen dat iedere fatsoenlijke toeschouwer die nooit meer dan een vlieg heeft dood geslagen zijn verdrongen agressie in hun in hun gedaante uitleeft, de bevrediging en tevens absolutie krijgt via het schuldgevoel van de held en zijn ondergang als straf. ‘Het komt mij voor dat dit alles een psychologische konstruktie is. Dit alles is theorie en geen werkelijkheid. Het boek is overigens boeiend omdat het zo diskutabel is.
Jan Boelens
| |
Jacpues Lusseyran, De wereld begint vandaag. N.V. De tijdstroom, Lochem. z.j. (1961)
Het gevoel dat wij met al ons doen en denken ons langzamerhand hebben laten verstrikken in een vreemde, tweede, heel oneigenlijke wereld, is ons waarschijnlijk pas echt zeer gaan doen in de romantiek. In ieder geval is het al zo oud en algemeen dat zelfs Roland Holst er soms vervelend mee wordt. Jacpues Lusseyran, 34 jaar oud, blind sinds zijn achtste jaar, docent in de Franse letterkunde aan een meisjesuniversiteit in Amerika (als wij tenminste zijn vertaler mogen geloven), en overlevende van Buchenwald, verantwoordt in dit geschrift zijn persoonlijke ervaringen en inzichten rond dit Europese verschijnsel van levensvervreemding. De uitgever dient het aan als een essay en tegelijkertijd een roman van het innerlijk leven. Maar voor een essay heeft het wel erg weinig inwendige samenhang. Uit de tien hooffstukjes die het bevat is het niet opgebouwd, maar eenvoudig samengesteld; men vindt daaronder notities over zijn verblijf in Buchenwald, over lezingen houden, over het landschap in de staat Virginia, en over de bizondere wijze waarop blinden zien. De geslotenheid van een goed essay is ook verhinderd door de kefferighei waarmee Lusseyran het zijn lezers voortdurend lastig maakt, wanneer hij ze verdenkt van onnozele tegenwerpingen dat men zich al te gauw begin af te vragen, voor wie het allemaal bedoeld is. Niet altijd zijn die vermeende bezwaren trouwens zonder zin. Dan zijn de uitvallen tegen de lezer maar middeltjes om een andere formulering voor te stellen dan de eerste. Blz. 89 heeft een sprekend voorbeeld: Ik wil mijn publiek toelaten in mijn ziel. (....) Lijkt deze manier van spreken u verdacht? Helaas! Altijd als men over iets anders spreekt dan over materiele, compacte dingen, over het tastbare, is onze manier van uitdrukken verdacht. ‘In mijn ziel’ wil niet zeggen dat ik het publiek in me wil opnemen, het één met me wil maken (...). Het betekent heel
eenvoudig, dat ik het geen ogenblik uit het oog verlies, dat ik (...) me bewust ben dat het voor me zit, dat zijn ervaringen niet meer of anders zullen zijn dan de zijne. Tenslotte betekent het dat ik mijn gedachten niet meer zal beschouwen als mijn particulier bezit, dus als een verdienste, maar dat ik ze zie zoals ze zijn: gemeenschappelijk bezit. Dat is alles! Inderdaad veel is het niet, zucht dezelfde lezer die twee bladzijden verder een sceptische brommer genoemd wordt. Met welk recht nu eigenlijk? Zachtaardiger is de schrijver tegenover zichzelf. Ja en Nee zijn uitroepen die om de haverklap bevestigen dat hij het bij het rechte eind heeft. Is een eerste formulering niet al te bevredigend uitgevallen, dan wordt ze niet geschrapt, maar met Beter nog aan een volgend probleem vastgeknoopt. Wat voor soort Franse literatuur de schrijver doceert, waarom, en met welke opvattingen, wordt een onoplosbaar raadsel als men ziet hoe oppervlakkig en dan nog hoe weinig helder hij zijn denkbeelden onder woorden brengt.
| |
| |
Hij is er vast van overtuigd dat eenzelfde inzicht vatbaar is voor tweeërlei uitdrukking, de dichterlijke en de gewone. Hij laat het herhaaldelijk blijken en beproeft soms de ene, dan de andere, overigens met gelijke uitslag. Daaarom kan hij er maar niet genoeg van krijgen, te herhalen dat het Frans tot niets dan stamelen in staat is.
Van een roman heeft het boek helemaal niets, dat is duidelijk. Moet men het karakteriseren, dan komt er ergens in de buurt van het vermoeden dat hier causerieën zijn bijeengebracht voor middelbare-meisjesscholieren. Dat vermoeden blijft van kracht als men vindt dat de laatste hoofdstukjes, over het blinde zien, beter zijn dan het boek. Er staan, zij het verspreid en zonder verdere verplichtingen, authentieke ervaringen in, van waaruit best een persoonlijke bijdrage was op te bouwen geweest om de eigenlijke wereld zijn aanvankelijke aanvoeling voor ons toegankelijk te maken. Hier en daar heeft het iets van het befaamde Braille van Simon Vinkenoog (in Land zonder Nacht). Maar het is lang niet zo intens en consequent. Leerzaam, hoewel wat dogmatisch en ongeloofwaardig voorgesteld, is het stuk dat de reacties van kampbewoners op poëzie meedeelt, al doet het dit weer buiten iedere samenhang met de andere hoofdstukken om.
Afgezien van gevalletjes als de comfort, en Roanoke (dat is een stad)... hij lijkt aan de wandel, lijkt mij het boek nogal redelijk vertaald. Wat wil men trouwens meer bij dit soort proza? De vertaling is van dr. D.L. van Raalte.
Buiten kijf tenslotte heeft de uitgever het wat veel eer aangedaan, door het zo keurig te verzorgen, zodat f 4.90 er niet zo'n hoge prijs voor lijkt.
Fons Sarneel
| |
Ryamond Queneau, Ik ben alleen maar wat ouder geworden... H. Meulenhoff, Amsterdam.
Zazie dans le métro is in Frankrijk wat men ook daar een bestseller noemt, niet onwaarschijnlijk mede ten gevolge van de verfilming door Louis Malle. Ook deze vertaling (van Ank van Haaren: netjes gedaan, maar in de nuances van malin zou ze zich nog eens moeten verdiepen, het is hier altijd maar fijntjes) speculeert op dat buiten-literair succes: het is een filmeditie met een aantal opnamen van Zazie in onwaarschijnlijk brave pose van charmante brutaliteit. Het is een vermoeiend boek, grotendeels opgebouwd uit gesprekken tussen mensen aan wie hier of daar een steekje duidelijk los zit. Hun ontmoetingen worden veroorzaakt door het verblijf in hun midden van een twaalfjarig meisje, een blaag, waaraan niet veel anders los zit dan haar tong, voorzover althans zij zelf niet helemaal los zit, van opvoeding en leeftijd en van alles waaraan anderen vast kunnen liggen tot in hun kist. Unieke kans om de wereld binnenste buiten te stropen. Jammer is maar, dat Zazie's loslippigheid meer vrijmoedig dan origineel is, en te weinig doeltreffend om we ook van zijn stuk te brengen. Het helpt er niet aan dat een tweede middel beproefd wordt om verwarring te stichten: ontmoetingen zo te arrangeren dat vooralsnog in twijfel wordt gelaten wie nu eigenlijk met wie precies overhoop ligt. Een alleraardigst surrealistisch procédé is dat is dat, maar zó vasthoudend toegepast en met een zó pietluttige gespreksinhoud, verhoogt het maar de vermoeienis. Tenslotte moet een droom, een zeer overzichtelijke, verdacht begrijpbare droom, een uitweg bieden waar de inventie de schrijver lelijk in de steek laat. Dat het meisje van die 36 uur in Parijs alleen maar wat ouder is geworden, zoals zij haar moeder ten besluite van het boek wil doen geloven, zou dan weer een vondst zijn van jewelste, als ze ergens op sloeg, maar ik zie werkelijk niet wáárap. Enfin, 187 bladzijden peper en zout, het is ook
nogal een opdracht.
Fons Sarneel
| |
N. Yalouris. De beeldhouwkunst van het oude Griekenland. Becht, Amsterdam 1960.
Dit boek is het tweede deel in de Acanthus-reeks, een reeks bijdragen tot de geschiedenis van de beeldhouwkunst onder redactie van Sir Herbert Read en H.D. Molesworth, in Londen uitgegeven door Rainbird, McLean Ltd., in Nederland door H.J.W. Becht's' Uitgeversmij te Amsterdam. Het formaat van de boeken is zeer royaal,
| |
| |
de technische uitvoering is perfect en de prijs variëert dan ook rond de 25 gulden. Het onderwerp van dit deel is de sculptuur van het Parthenon, het Atheense heiligdom, dat vanaf 447, tijdens het bewind van Pericles door de bouwmeesters Ictinus en Callicrates werd gebouwd op de Acropolis, op de plaats waar voordien reeds drie tempels van Athene verwoest waren. Het chryselefantibe godenbeeld en het beeldhouwwerk aan metopen, tympanen en friezen werd opgedragen aan Phidias en zijn school. In een inleiding van een twintigtal kolommen wordt het Pathenon historisch gesitueerd in de bloeiperiode na de beslissende gebeurtenissen bij Marathon en Salamis, waarin de Grieken hun vrijheid tegen de Perzen bevochten. Uiteraard is het niet mogelijk in dit bestek meer te geven dan de grote lijnen. De keuze van deze lijnen kan gemakkelijk aanleiding geven tot allerlei opmerkingen. Zo geloof ik dat het niet juist is de grotere beweeglijkheid van de Parthenon-sculpturen, vergeleken met de schematische en stijve opbouw van de figuren uit het archaïsche tijdperk, in verband te brengen met een grotere rijpheid en ernst na de Perzische oorlogen. Want vooreerst is het onderwerp, een optocht, een strijd, hier veel dynamischer en op de tweede plaats zou men kunnen zeggen, dat juist rijpheid en ernst zaken zijn, die in de kunst tot een zekere verstarring kunnen leiden. En dat pas Phidias het geestelijk niveau bereikte, dat nodig is om een goddelijk wezen uit te beelden, is een uitspraak, die voortkomt uit een groot aantal onbewezen veronderstellngen o.a. dat hier de klassieke kunst als norm genomen moet worden en dat de goden hun ideale uitbeelding vinden wanneer zij als mensen worden voorgesteld. Men kan even goed zeggen, dat Phidias de goden juist vermenselijkte en daardoor in het uitbeelden van hun wezen zo niet tekort schoot, dan toch een ideaal bereikte, dat alleen maar klassiek-Grieks is, niet eens Grieks zonder meer. Het is m.i. dan ook een open vraag, of,
zoals hier gesuggereerd wordt, de Parthenon-kunst ook als religieus hoogtepunt beschouwd moet worden. Men bewijst de kunst geen eer door haar zo moeiteloos met religie gelijk te stellen. Zo zouden er meer opmerkingen te maken zijn.. Maar degelijke bespreking van de sculpturen van de tempel, die meer informatief gehouden is, beantwoordt voortreffelijk aan haar doel. De platen worden duidelijk en verhelderend besproken en toegelicht met schetsen van het gehele gebouw. De wijze waarop dit geschiedt, zou door een bezoek ter plaatse niet verbeterd kunnen worden. Want de sculpturen van het Parthenon bevinden zich voor het overgrote deel in ver uiteenliggende musea, vooral in het Britisch Museum, dat in het begin van de vorige eeuw door Lord Elgin met de naar hem genoemde, Elgin Marbles, werd verrijkt en nog geen aanstalten maakt om aan deze historisch gegroeide onzin een einde te maken. Maar gesteld dat alles zich op de plaats bevond, waar het thuis hoort, dan nog zou men het daar nauwelijks beter kunnen zien dan in dit prachtige platenboek. Want de foto's van F.L. Kenett zijn boven alle lof verheven, objectief en zonder pathos. Wij zien verlangend uit naar de volgende delen van deze reeks. Wanneer het de bedoeling is de gehele antieke sculptuur zo uitvoerig fotografisch te verlichten, dan zal er een uniek monument ontstaan. De reeks zal in dat geval zeer uitgebreid worden, want de beeldhouwkunst van het oude Griekenland is maar een van de twintig perioden, die men denkt te behandelen.
C. Verhoeven
| |
Ontvangen boeken
Dirk Vansina, Poëzie, Scheppend Werk dl. I, (definitieve uitgave in zes delen), uitg. De Zilverberk, Gooreind en N.V. Standaard Boekhandel, Antwerpen. |
N.N., Juliana Regina, 1961, uitg. Hollandia n.v., Baarn, f 3.25. |
Literaire Reuzenpockets: 17 Sybren Polet, Breekwater; 21 Alain Robbe-Grillet, Jaloezie; 24 Remco Campert, Het leven is verrukkulluk; Literaire Pockets: 61 Jean Genet, Het balkon; 67 Harold Pinter, De huisbewaarder; 70 John Anthony West, Huilen met de wolven,
|
| |
| |
vier verhalen; A. Viruly, Weerzien bij Passchendaele, roman; S. Vestdijk, Een Alpenroman, uitgeverij De Bezige Bij, Amsterdam. |
|
Vlaamse Pockets: 33 Dr. Jan Grauls, Goed Nederlands in handel en economie; 34 Bert Brem, Elvis Presley, analyse van een fenomeen; 35 Amand de Lattin, Sinjorenstad; 36 Camille Huysmans, Een levensbeeld gevestigd op persoonlijke getuigenissen en eigen werk, door dr. Rob. Roemans en dra. Hilda van Assche; 37 Mr. Jan Handers, Van criminele saken ende qualde feyten, ernst en zotternij in het oude recht; 38 Prof. dr. Floris van der Mueren, Perspectief van de Vlaamse muziek sedert Benoit; 39 Franz de Backer, Longinus en andere verhalen; 40 Jan Lambin, Zwerven door Vlaanderen, Toeristische, historische, anekdotische, folkloristische en gastronomische wandelingen voor zon- en snipperdagen, uitg. Heideland, Hasselt. |
|
|