Roeping. Jaargang 37(1961-1962)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 326] [p. 326] Fem Rutke Ik noem je middel - zoals elke liefde Ik noem je middel noem je middel tot verdwijnen. Ik noem je, mag ik? noem je woordenloos gebod. Ik noem je 3, drie lettergrepen van moeheid en de duw van liefde die opwaait uit een dal van leegte. En dan een dek als grote stuifwolk waarin je zinloos met me speelt (en ongemerkt de zinnen komen) Vallei van heldere mist en vlammen. [pagina 327] [p. 327] Ik ken je merk je tatoueer je de diepe tekens in je borst. Je borst die bodem zonder boom is. Alleen maar groei van macht en onmacht, met ons in teder wisselspel. En dan nog orde, niet te geven en niet te nemen - toch te schrijven in lippen van je mond van stilte. O, wat mij toedenkt is die stilte! als hand een grootheid van vergaan. [pagina 328] [p. 328] Een knooppunt van leidraad Ik heb veel door je heen geleerd van liefde en haar buitenkanten. Verwantschap van het zachte knooppunt, ons lichaam los van onderdak. een uitzicht ingehouden weelde. Het was veranderlijk daardoor. En dat was inzicht in je ogen. En dat was veel verweer verwerend, was meer en rechtuit raak voor ons. Ik heb veel door je heen geleerd en opgevoerd op warme spitsen en in een aandoening van schuld een mantel aangedaan reserve - een slim geheim in open ogen - Gelukkig was een god ons voor! Vorige Volgende