Roeping. Jaargang 37(1961-1962)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 323] [p. 323] Jacques Hamelink Kentering de nacht blindgeworden van wolken zinken engelen in hun gouden slaap luiden klokken een lied in voor de verdronkenen maar gaan over anthracieten sterren hun stemmen traag en toonloos en zonder echo als de dood onherkenbaar maar omdat ik donker ben laat mij in vlammen spreken omdat dit het eenzaamste van de nacht is nu het kerend bloed brandt in mijn oren en slaapslanke stemmen water hoorbaar huiverend uit vlammen drinken nu in dit verkeerd land ik niet onder wolken vergaan wil en ik mij stervend ken en mijn graf dieper weet dan ik in bloed ben ondergegaan, engelen van vuur verwelken zelfs en geen mens hoort hoe ik als een mes uit de aarde roep, - [pagina 324] [p. 324] sluit nu de sterren op in hun kelder en bedelf mij diep in het hoog gras van vlammen doof mijn bloed in wier en stilstand draag mij terug in het hol vuur van elk begin in de gleuven der ertsaders demp mij in de lange windselen van gebaren alsof ik niet alsof ik anders geboren was. [pagina 325] [p. 325] Verwering achterhaal het weerbarstig geluk in het moerassig geheugen der regens in de lege huizen van vertrokken jaren spoor het op in de smalle gezichten die aan de slapen hol zijn in het fijn asgrijs vuur van wortels ontoereikend en veel herinnering het is er geweest er waren er die het dansend wakker maakten er waren er die het in de rotsen schreven aan het begin voorgoed maar achterhaal het in de verwaaide herfsten in de groei van ijsharde strengen in spiegels gespleten in hars gestremd achterhaal het in de langzaam geronnen liefde in het breukschrift der handpalmen bewaar het in een hart dat breekt als een schelp. Vorige Volgende