| |
| |
| |
Journaal
VERHOEVEN: Ik durf het bijna niet te zeggen - want misschien komt het alleen in mijn familie voor - maar er zijn van die woordjes die ik heel gek vind. ‘Versnapering’ is er een van en: adelborsten, verkwikking, noenmaal, behuwdmoeder en bewindsman. Zeg ik zo'n woordje zachtjes voor mij heen, dan moet ik aanvankelijk flauwtjes, maar onbedwingbaar lachen. Ik verbaas mij, dat niemand anders het gek schijnt te vinden; ze zeggen heel gewoon: adelborsten, bewindsman, versnapering en lachen niet. Nu ben ik genoeg Freudiaans beïnvloed om van dat onbeheerste, zenuwachtig lachje iets te begrijpen. Want het is duidelijk, dat enige van deze woorden aan minder evenwichtigen de kans geven om stiekem een taboe te ontduiken - en dat is het lachen. Zij stellen mij nl. in de gelegenheid om zomaar ‘borsten’ en ‘wind’ te zeggen, zonder dat iemand daar aanmerking op kan maken, of om met een plechtig gezicht de meest zinnelijke syllaben aaneen te rijgen. Dat is al heel wat, maar nog niet alles. Er komt nog bij, dat vele van die gekke woorden echte gelegenheidswoorden zijn. Van ‘noenmaal’ wordt alleen gesproken als de koningin hoog bezoek heeft, en ‘behuwdmoeders’ treft men alleen aan op overlijdens-annonces. Dit is ook al een reden om een beetje zenuwachtig te worden. Maar de hele boel gaat pas echt schiften, als ik nu zo'n woord langzaam en vernietigend ga herhalen. Ik begeef mij dan in groot gevaar. Er loopt een lichte rilling over mijn rug, de inzet van een kleine en eigenlijk niet onprettige depersonalisatie. Langzaam drijf ik weg van een wereld vol versnaperingen, bewindslieden en adelborsten met hun ernstige gezichten - alsof het menens was. Het is een soort van dronkenschap, waarin de scepsis de rol van de alcohol overneemt. Versnapering, verkwikking, noenmaal, terpentijn, centenaar, adelborsten, bewindsman, wat een flauwe kul allemaal. Waar vind ik dat alles in mijn maag of op
mijn huid en hoe kan ik het bereiken met warme bespiegelingetjes? Een koepel van bevroren onzin valt aan scherven, plotseling en zonder waarschuwing, zoals een lijk verpulvert, dat na eeuwen van rust wordt aangeraakt. Dan komt er weer een nieuwe koepel aangeschoven, blauw en fideel. Want we moeten netjes zijn en normaal, niet doldriest en brooddronken of anderszins vermetel. Maar het duurt niet lang of ook daarop vriezen ze dood, de bewindsmannen, het noenmaal en de kwakzalvers. ‘Rust houden’, zegt de dokter dan misschien. Taal is iets héél geks; men moest er eens naar omzien.
TEGENBOSCH: Willy Brandt is een buitenechtelijk kind. Dankzij de verkiezingspropaganda van de meer dan tachtigjarige Konrad Adenauer, wijs aanvoerder van de christelijke democratische unie, weten wij dat. Wat wij niet weten, is of wij het volgens Adenauer een gelukkige dan wel een euvele aanhef des levens moeten achten, om buitenechtelijk verwekt te zijn. Neemt men aan, dat tegenstanders in de verkiezingsstrijd slechts schande van elkaar spreken, dan valt tegen Adenauer een en ander te opperen. Bijvoorbeeld dat enkele van de grootste genieën buitenechtelijke kinderen waren. Erasmus en Leonardo da Vinci zijn beiden op deze vurige wijze in het leven geroepen en het heeft hen noch ons geschaad. Er zijn in brave en lauwe huwelijksnachten wel grotere domoren en slechtere karakters verwekt. Bedoeld is niet om, in het tegenwerk dat wij Adenauer bieden, iets te zeggen tot schade van het verwekken binnen huwelijksverband. Men kan daarmee doorgaan. Ook de buitenbeentjes - de term slaat eigenlijk op de buitenechtelijke manier van verwekken - kunnen ten goede en ten kwade buitenbeentjes zijn. Het zijn niet allen Leonardo's. Er kunnen daaronder
| |
| |
ook Hitlers zijn die bij hun nicht enen Adolf verwekken.
Op gevaar af theatraal te worden - maar nu het toch over christelijkheid schijnt te gaan, weet ik niet waar ik beter te rade kan -: ten aanzien van de heiligste der mensen maakt de evangelist er geen geheim van dat zijn stamboom zo zuiver niet is. Hij die van den bloede Davids was, deelde in de schande van Davids echtbreuk, van de bloedschendige Tamar en de overspelige Rachab. De blijde boodschap van Mattheus vangt aan met dit te melden.
Wat wil de meer dan tachtigjarige christelijke politicus Adenauer eigenlijk wanneer hij over Willy Brandt hetzelfde bericht als Mattheus bericht over onze Heer? Hij wilde waarschijnlijk ten overstaan van het kiezersvolk een partijtje christelijke levenswandel showen. Maar als alle officiële christenen weet hij helemaal niet hoe Christus wandelde op aarde. Daarom gaat het er zo stinkend onmenselijk aan toe bij die zogenaamde christenen.
VERHOEVEN: In vele opzichten is de sport een strijd met de afstand en de elementen, met de dierenwereld en met de medemensen, die gevoerd wordt met middelen welke uit technisch oogpunt archaïsch zijn. De jacht is zeker niet de meest efficiënte manier om dieren te doden, hardlopen is in deze tijd niet meer het aangewezen middel om ergens snel te komen en men zwemt niet over een rivier om aan de andere kant te komen. Sport is een quasi-strijd met de elementen, waarin aan die elementen een zo groot mogelijke kans gegeven wordt om te overwinnen. dit echter weer binnen bepaalde door de techniek mogelijk gemaakte begrenzingen. In zekere zin is de sport de cultuur van door de techniek nutteloos gemaakte bewegingen. In deze zin kan men het een bij-product van de geschiedens noemen; een handeling, die eenmaal nuttig was, blijft als ornament en luxe voortbestaan; er ontstaat buiten het strikt utilitaire een marge van vrijheid en spel, waarin brokstukken van verouderde nuttigheden tot stof van recreatie worden omgesmeed. Hier ontstaat dan soms ook de gewilde imitatie van de primitivieit, welke men achter die marge vermoedt. De sportman behoort van een bijna rustieke ongecompliceerdheid te zijn. Ook behoort hij bruin te zijn. Bruin is de kleur van de gezondheid, van de met de elementen strijdende buitenmens; het wordt tot de sport-imitatie van de boerenkleur. Men hoeft niet gezond te zijn; het is voldoende bruin te zijn; men hoeft zelfs niet aan buitenwerk of sport te doen, als men maar flink bruin van de vacantie terugkeert; men hoeft zelfs geen vacantie te houden, als men maar bruin is.
Ik weet niet of dit kleine ideetje ook voor uitbreiding vatbaar is in de richting van de poëzie, maar ik vermoed van wel. Het eenmaal belangrijke woord is in de poëzie op een historisch, interessant en aesthetisch zij-spoor gezet. Het interessante en het aesthetische zijn de categorieën, waarmee men de bij-producten van de geschiedenis het meest benadert. Wat mooi en interessant geworden is en om die eigenschappen gecultiveerd wordt, heeft minstens zoveel aan vitale betekenis ingeboet, als het plaats heeft ingeruimd aan het ‘gewone’ woord, het gewone verblijf, de gewone handelwijze etc. Het gewone is dan: dat wat onmiddellijk met de vitaliteit gegeven is, een minimum aan directe ervaarbare leefwereld. Ik ga steeds meer geloven in een überbau, die eerstdaags met een Kladderadatsch naar beneden kan storten. Wij zullen nog eens stikken in de ornamenten.
WOLKEN: Een overeenkomst tussen Chesterton en Graham Greene is, dat ze in hun verhaal graag duidelijk maken, welke godsdienst of wereldbeschouwing hun hoofdpersonen zijn toegedaan. Met dit feit houdt evenwel de overeenkomst ook wel op.
Bij Greene zijn de katholieke hoofdfiguren vaak stakkers, knoeiers en misdadigen. Als hij door middel van de lotgevallen van deze figuren de biezondere geschiktheid van het katholicisme om tot de zaligheid te brengen wil illustreren, maakt hij het zich niet gemakkelijk.
Bij Chesterton ligt het wel even anders. Dezer dagen The Innocence of Father Brown herlezend, kreeg ik de gedachte, eens een statistiek van de kriminaliteit in deze twaalf verhalen op te maken.
| |
| |
Als misdadigers fungeren hierin:
atheïsten |
4 maal |
protestanten |
3 maal |
katholieken |
3 maal |
andere godsdienst |
1 maal |
godsdienst niet vermeld |
1 maal |
Maar hiermee is de verhouding niet duidelijk getekend. De 3 gevallen van een katholieke misdadiger zijn nl. veel minder ernstig van aard dan 8 van de 9 andere. We hebben hier te maken met Flambeau, die later detektive wordt en vriend van Father Brown: bij hem gaat 't slechts om vernuftig geplande diefstallen; 2 van de 3 keer verdwijnt hij na teruggave van de buit, waarvan eenmaal na ook nog gebiecht te hebben! In de overige verhalen komt 7 maal moord voor, 2 maal zelfmoord.
De statistiek van moorden ziet er als volgt uit:
atheïsten |
3 moordenaars |
protestanten |
2 moordenaars |
katholieken |
geen moordenaars |
andere godsdienst |
1 moordenaar |
godsd. niet vermeld |
1 moordenaar |
De beide zelfmoorden worden door atheïsten gepleegd.
Opmerkelijk zijn onder dit alles speciaal twee gevallen, waarin resp. een abnormaal geworden Anglikaans geestelijke en een huichelachtig propagandist voor een nieuw soort godsdienst als moordenaars ontmaskerd worden door de katholieke geestelijke.
Als Chesterton met deze verhalen de biezondere geschiktheid van het katholicisme om tot de zaligheid te brengen wilde illustreren, heeft hij het zich wel gemakkelijk gemaakt.
JOSE BOYENS: Op bezoek bij een jong getrouwd stel. Jong getrouwd én jong. Zij is even twintig. De praktische flat wordt bewonderd, zo de toonkamermeubels en de winkelgordijnen. 't Is allemaal nog te nieuw. Nog oneigen. Nergens lijkt het smetteloze interieur bewoond te worden.
Het gesprek verloopt konform verwachtingen en behoren. Ja, ze hebben een autootje. Dat hebben bijna alle buren. Natuurlijk zijn ze verzekerd. Ook tegen brand, diefstal, ziekte, persoonlijke ongevallen. Naast hun pensioen hebben ze een levensverzekering en een voor de begrafeniskosten. De laatste is de beste belegging omdat je daar zeker van trékt. Alle flatbewoners verzekerden zich zo veel mogelijk. Het sociale nut er van hadden hun beiderzijdse ouders hun bijgebracht, maar dat zou voor iedereen wel evident zijn.
De evidentie is inderdaad bijzonder groot. Aan hun gelijk valt niets te verwrikken. Aan hun levenswijze en opvattingen kleeft ogenschijnlijk geen smetje. Alleen dit ene: dat het de hunne niet zijn. Zij hebben ze gepresenteerd gekregen door ouder of oom of buurvrouw. In elk geval door personen die in de samenleving courant zijn. Door mensen die in dit leven voorgoed stevig menen te staan door vooraf besluiten te nemen voor een zo groot mogelijk aantal gevallen.
Zij krijgen een volwassenheid opgedrukt die met hun werkelijke gesteldheid niets uitstaans heeft. Deze laatste zal zich nooit kunnen manifesteren. Zij hangen tè gretig gordijnen op van de progressieve mode en hanteren te makkelijk de gangbare begrippen. Er sterven perioden van groei en rijping in hun voordat ze geboren zijn.
VERHOEVEN: De aesthetica zou veel primitiever moeten zijn in haar grondslagen. Ik geloof niet, dat de categorie van het aesthetische zo verheven is, dat men haar met dure woorden moet benaderen. Een schoonheid die zich op deze dure manier laat benaderen, is in elk geval niet geschikt als startpunt van het genieten.
Wat schoonheid ook is, zij is in elk geval iets in de dingen, dat mij ertoe dwingt deze onmiddellijk te beamen. De toegangspoort van deze beaming is niet een stel verzelfstandigde zintuigen, maar om te beginnen de mens met zijn complexen en reflexies. Ik zou wel eens een aesthetische verhandeling willen lezen, die met deze zeer primitieve dingen begon. Voor mij is jarenlang het toppunt van ontwijfelbare, zij het weinig culturele schoonheid geweest een gladde kiezel, die ik in de zak kon steken, een knobbeltje in het hout of een roestige spijker. Dat zijn dingen die onmiddellijk ingekaderd kunnen worden in de leefwereld van de lichamelijkheid; men kan ze ongecompliceerd bezitten en warm
| |
| |
houden in de holte van de hand. Vooralsnog kan ik daar geen kathedralen en nachtwachten in herbergen. Vanuit het willen bezitten zou een interessante aesthetica ontworpen kunnen worden; bezitten is het inschakelen van de dingen in de eigen leefwereld. Het schone in de zin van het verhevene is dan wel een moeilijke categorie geworden, maar het zou benaderd kunnen worden vanuit de onmacht tot bezitten; verheven is wat men niet kan bezitten dan op intentionele wijze; men neemt er genoegen mee het gezien te hebben. Maar iedere andere vorm van schoonheid is een appel aan de drang tot bezitten, meenemen naar het eigen nest en het inbouwen in de eigen wereld. Het is daar geen ornament en het heeft geen nuttige functie; primair bevredigt het de drang naar bezit in zijn meest primitieve gedaante, een stuk wereld te verzamelen rond de plaats waar men contact maakt met de grote wereld, zijn basis in die wereld verbreden.
WOLKEN: Een geschiedenisleraar, die zich humanist noemt in de moderne zin, ongelovig, vertelt:
‘In een van mijn klassen zat een jongen, die voortdurend als er kerkgeschiedenis ter sprake kwam, de gelegenheid te baat nam om geestelijkheid en kerkelijke leiders voor bedriegers en uitbuiters uit te maken. De hele godsdienst was één bedrog, volgens deze jongen, die afkomstig was uit een familie van fervente anarchisten. Ik eiste van deze knaap, meer respekt te tonen voor de overtuiging van anderen; ik zei hem dat ik, ondanks mijn eigen ongeloof, zijn achterdochtigheid onwaardig en dom vond. Vijf jaar nadat hij van school gegaan was, ontmoette ik hem toevallig. Vrijwel onmiddellijk in het gesprek begon hij over de werking van genade en zo: hij bleek katholiek te zijn geworden. En nu meen ik dat ik tot die overgang een klein steentje bijgedragen heb. Ik ben daar trots op. Aldus deze ongelovige humanist. Ik laat de lezer zijn eigen gedachten bij deze geschiedenis. Mits ze respektvol zijn.
VERHOEVEN: Wellevendheid is voor velen toch nog altijd iets, wat uit een boekje geleerd moet worden. Als men dan wellevend is, doet en laat men wat in het boekje staat. Maar er zijn altijd nog wel enige dingen, die de ijverige samenstellers van zulk een boekje over het hoofd hebben gezien. De techniek schrijdt voort en daarmee veranderen de levensgewoonten. Het boekje is altijd wat achter; het is nog goeddeels uit de tijd, dat men een degen droeg. Het lijkt moeilijk, moderne dingen hierin te integreren. Hoe weinig de wellevendheid van velen op enig gevoel voor de grondslagen daarvan berust, blijkt wel uit het dragen van zonnebrillen. Waarschijnlijk staat er nog niet in de boekjes, dat het in betere kringen als onwellevend geldt, iemand met een zonnebril op toe te spreken. En dat is dan niet onbeleefd, omdat men dan in die kringen voor een kinkel doorgaat - die kringen zullen ons een zorg zijn - maar eenvoudig, omdat men dan in de menselijke ontmoeting het meest essentiële nl. de wederkerigheid blokkeert. Men wil zien zonder gezien te worden, men gluurt en spiedt als een voyeur; men plaatst zich buiten en boven de situatie. Het lijkt mij nogal elementair; maar niks, hoor. Van hoog tot laag spreekt men u aan met een zonnebril op het gezicht. Zeker, men heeft delicate oogjes, die het felle zonlicht van een nederlandse zomer niet kunnen verdragen; men kan niet telkens dat ding afnemen of men vergeet het eenvoudig. Of ook: men wil met dit masker op geheimzinnig zijn als een primitieve godheid en intrigerend als een Greta Garbo; misschien zelfs sjiek, als het een dure is. En het is mij opgevallen, dat heel wat hooggeplaatste personen zich niet verwaardigen hun zonnebril af te nemen, wanneer zij hun volk toespreken of zelfs - zeer merkwaardig - een schilderijententoonstelling bezoeken. Nee, sportieve, moderne mensen blikken u aan van achter hun zonnebril; u kunt rustig aannemen, dat daarachter twee fiere kijkers branden, die u met alle
gewenste welwillendheid bezien. Maar ik had mij van de blik altijd iets anders voorgesteld; ik heb dan ook, helemaal buiten het boekje om, al jaren lang de gewoonte mij aan gesprekken met zonnebrillers te onttrekken. Ik hoop nu maar, dat er in de boekjes gauw een paragraafje komt over dit modieuze masker. Belangrijke lieden kunnen dan wel een ander distinctief vinden bv. een verstandig woord.
| |
| |
| |
Poetes maudits
eer ik mijn woord kan baren
in het vlees van je naaste
Uit hoeveel scherven poëet
| |
Pas a deux voor libellen
zo bouwen de weekbladen hun verhalen
zij was van zij van zanikzij
hij was van hei van dophei
de leuke dokter zonder praktijk
zij had 't niet breed maar was zeer beschaafd
gelukkig dat er een schrijver is
die hun een erfenis bezorgt
en hoe brengt ie 't voor mekaar
op 't juiste ogenblik nou ja
psychologie die schrijvers staan voor niets
leven nu vreedzaam in alle hoofden
zijn praktijk gestadig uit
daarginter in het heideland
SARNEEL: Vroeger stond het in alle schoolboekjes - en met verzekerd succes:
Gekwetst ben ik van binnen
deurwond mijn hert zo zeer
gekwetst zo lanc zo meer.
Waar ik mi wend waar ik mi keer
'k en kan gerusten dag noch nachte;
waar ik mi wend waar ik mi keer
gi zijt alleen in mijn gedachte.
Waarom staat het er tegenwoordig nooit meer? Alles is erop gericht, synoniemen en regelherhaling, de wanhoop uit te drukken der onveranderlijkheid. 's Nachts wakker liggen en woelen omdat het niet weg wil, omdat het hoe langer hoe erger wordt, dat binnenin gekwetst zijn, deurwond, gekwetst zo lanc zo meer. Ik denk dat ons de laatste regel niet bevalt. Die vormt geen sluitstuk. Dat er niets of niemand anders in de gedachte komt, is niet wat het vorige heeft waargemaakt. Een binnenste zo benauwelijk eng. dat al zijn ruimte opgeëist wordt door de beminde lijkt mij strijdig met de ervaring van verliefdheid. Die lijdt meer aan lege plekken dan aan oververzadiging. Als exclusiviteit bedroeft, dan is dat in een later stadium, waarin er geen minnedichten meer komen. Er zit trouwens niets in het hele gedicht dat erop wijst. Wat zeer doet is juist de paradoxale wanhoop dat het nu nooit meer anders wordt, men zou bijna zeggen dat die ene er nu nooit meer uit kan. Het verschil is niet zo groot tussen beide wijzen van (zo-)veelomvattendheid: overal en altijd, of, negatief, tussen nergens en nooit. Dat neemt niet weg dat het gedicht de suggestie geeft van een innerlijk zo ruim, dat het van regel tot regel zich schijnt uit te zetten. En dat desondanks de geliefde er telkens aanwezig blijkt. Alsof beminnen is: willen vluchten tot in zijn eigen uithoeken, in de panische bevinding dat het eigenlijk niet kan. Beminnen is een argument voor eeuwigheid, niet voor oneindigheid. ‘Gi zijt alleen in mijn gedachte’ lijkt nu juist te liggen in het perspectief van oneindigheid. Het verdriet is daardoor van een andere samenstelling geworden, nauwelijks aantoonbaar, maar merkbaar. Daarmee verliest het gedicht zijn overtuigingskracht en liegt het
| |
| |
een beetje. Wij structuralisten hebben dat gemakkelijk door. Of niet?
Vraag het de filologen: als zo dikwijls dragen ze de sleutel al jaren op zak. Maar de meeste neerlandici grijpen pas naar hun sleutelbos als de gebruiksaanwijzing dat uitdrukkelijk voorschrijft. Hoe weinig verantwoording vraagt een schoolboek! Weet men toevallig dat alleen wil zeggen: steeds hetzelfde, onveranderlijk, onophoudelijk etc., dan krijgt het vers ineens de dwingende waarheid terug van zijn allereigenste grondstof. Wat meer is: het loopt tegelijkertijd uit op een antwoord, een antwoord op het wantrouwige onderzoek: hoe is hij? wie is hij? is hij dezelfde, is hij, die hij is? Ja, onveranderlijk is hij die hij is. Ik ken de argumenten niet, die Gekwetst ben ik toeschrijven aan Margaretha van Oostenrijk. Maar ik vind het wel helemaal de gekwetsheid van een vrouw.
Bezwaren tegen annotatie van lyriek zouden allemaal deugdelijk zijn als ze niet allang door de lyriek zelf overbodig waren gemaakt. Ik stel dus voor, van nu af aan te laten drukken: Gi zijt al een in mijn gedachte.
JOSE BOYENS: Hoe merkwaardig dat deze onvolwassen volwassenheid in onze samenleving zo vaak voorkomt naast het niet minder frekwente ideaal van jeugd. Ontroert dit laatste vanwege de wil tot leven - al zal het vaak irriteren door zijn mommerij -, de onoprechte volwassenheid kan op zijn gunstigst iemands meewarigheid opwekken.
Dit schijnt alleen aanvankelijk vreemd. Al gauw blijkt volwassene spelen iets heel anders als het vadertje- of moedertje-spelen van het kind. Dit laatste is gericht op het leven, op de toekomst; het staat open. Wanneer een nog niet volgroeid mens met pijnlijke nauwkeurigheid probeert de rol van volwassene te spelen, betreedt hij het hermetische rijk van de verstarring. De konventie heeft scherp omschreven begrippen over wat raadzaam en afkeurenswaardig, onwelvoeglijk en navolgenswaard is. Alle begrippen hangen klaar; trek ze maar aan, je kostuums. Als je bereid bent, je adem goed in te houden, passen ze altijd. Hiermee is de konventie konfektie geworden. Binnen dit rijk van de verstarring kan niets verschikt of verschoven worden. Alles ligt er even vast als de naamtallen van een dode taal. Het is een gesloten geheel, waarin een status quo heerst. En waar de beweging ontbreekt, ontbreekt het leven.
SARNEEL: Het is een dwaze gewoonte van schoolboeken, dat ze zich bij regelnummering van gedichten niets aantrekken van bestaande strofen, die er toch wel recht op hebben gerespecteerd te worden als eenheden van de eerste orde. De eerste regel van de derde vierregelige stroof kan nooit bedoeld zijn als regel 9 (aan de kantlijn). Het is regel 1. Er is ook geen regel 5, want er is adem geschept en het begon opnieuw. Poëzie mag altijd opnieuw beginnen, en pneuma putten uit haar eigen stilte. Dat is een van de mooiste dingen die Nijhoff ons geleerd heeft. Als de geleerden maar doortellen in hun tekstuitgaven voor wat zij graag betitelen als de belangstellende leek, of het brede publiek van buiten de kring der vakgenoten, is het al erg genoeg. Leken hebben voldoende gezond verstand om veel vertrouwen kwijt te raken in al die fijnzinnige bespiegelingen als ze zien hoe lomp het geleerde tellen nivelleert. Poëtisch hoeft men meestal niet tot tien te kunnen tellen. Primitieven kunnen dat ook niet, maar juist daarom is hun wereld zoveel werkelijker dan de onze. Ik neem aan dat zij tellen op hun vingers, zoals wij het vroeger deden voor de school er rekenen van maakte. Het was betrouwbaar, het was nabij, en achteraf verblijdend menselijk. Het abc van alle inzicht in haar samenhang is de zekerheid dat poëzie de wereld terugbrengt binnen het bereik van twee betrouwbare handen.
Tweede voorstel: laat ons volstaan met strofen te benoemen: a b c. Laat ons de rederijkers volgen en de Grieken.
|
|