| |
| |
| |
[Nummer 5]
Gabriël Smit
Hymne
woord worden, het bloeiende bloed
naar de hand, de mond, het oog
die uit de diepten van dit blad omhoog
wat hebben mijn lippen gevormd?
Wat herkennen mijn hart, mijn longen?
Wat komt uit mijn lendenen gesprongen?
sta in mijn woord en zijn letters:
aarde en water, wolken en gras,
| |
| |
Adem halen, met open ogen zeggen:
hier ben ik, mijn dagen bekennen
het zonlicht, mijn verlangen
van tweezijn naar sterren
over mijn eigen, ademende aarde,
binnen deze schrijfhand beeft
naar de gezegende, bloeiende ruimte,
| |
| |
een boom, een bloem, een vogel,
een paard, een zwaluw, overal komen
nooit ben ik stem genoeg,
nooit kan ik mijn woord doen,
alle mensen, dieren, dingen
en straks mijn leven met U,
| |
| |
| |
Eeuwig landschap
Soms is een landschap meer
dan de wereld, boom en steen
worden bloem en ster in een
gevleugeld als een engelenhand
onspreekbare woorden bestemming
tegen het licht, - eindelijk herkennen,
Ogen zijn open tot het diepst
van het oog, polsslag en ziel
dringen samen naar de zelfde
morgenvijver verwachting, wekken
binnen de wereld? Zijn vaderschap
dat een hand grote bescherming
binnen de dingen uitstrekt en
| |
| |
van honger naar de koestering
Ik spring voorover, - aarde, ik ben.
Dank, God, dat Gij mijn handen legt
op uw bloeiende mond, dat ik toereiken
mag wat uw liefste liefde zou verzwijgen
Ik zeg het vooruit, diep in het gras,
ik fluister U naar U toe, ik brand
van geluk om uw woord dat mij wil spreken,
uw aarde die mij stormend laat aanbreken, -
| |
| |
| |
Het geheime land
Iedere vrouw van koninklijke bloede heeft
een heimelijk rijk, haar dieper eigen
dan deze buitenwereld, vaal en vreemd.
Te middernacht, wanneer de woning stilvalt,
legt zij haar naald en boek opzij
en brengt daar ongezien bezoek.
Haar ogen sluit zij maar zij ziet een poort,
vijfmaal gegrendeld, tussen hoge berken,
zij zweeft er overheen, zij neemt bezit.
Dan rent zij, vlucht, springt op een paard
(een paard komt in galop haar tegemoet)
en rijdt waarheen zij wil.
Gras doet zij groeien, vleit met wakkere ogen
knoppen van lelies tot zij openbloeien,
laat vissen eten uit haar hand,
heeft dorpen uitgezet en kleine bossen
en diept valleien uit waar koele beken
heenstromen naar een hoog omsloten baai.
Nog nooit heb ik mijn liefste durven vragen
hoe zij haar koninkrijk bestuurt
| |
| |
nooit heb ik haar gevolgd tussen de berken,
noch ooit mijn voet tussen de poort gezet,
Maar zij heeft mij gevraagd om, na mijn dood,
een kleine hut te bouwen dichtbij haar paleis,
stil op een klare weide in het bos,
waar gentiaan en anjelieren bloeien
en waar wij af en toe nog mogen samenzijn.
Naar Robert Graves (‘Symptoms of Love’)
|
|