| |
| |
| |
Jac. Schreurs
Rozen en roggebrood
Voor Dr Antoon Lohman, Weert
Het kan mij soms overkomen
en toch niet weet wat ik zeg -
doch vergeet ook mijn eigenlijke naam niet
en het ritselen van de muizen niet
in het stro van de geest.
Onder zweepslagen van licht
en verbrijzelde zijn stal;
goede morgen, zei de boer
van duiven en hanengekraai
en wekte zijn kinderen. -
Een stem van gebroken ruiten
en rinkelende wateremmers riep:
geloofd zij Jezus Christus.
| |
| |
De zon botste met haar hoofd
ik werd wakker met bloed aan mijn slapen,
en een plak brandende lak
buiten kreunden de vogels
van het rekken hunner vleugels,
het licht blies op zilveren sleutels
en de schoorstenen begonnen te roken.
Met een rode lap in de mond
snelt de dag naar de avond
tot weerziens, trouwe jachthond,
en dan, s'il vous plait, weer
met de zoete lokpatrijs in je bek
of een nikkelen emmertje melk
van een reeds wakkere moeder-de-koe.
| |
| |
In onnozele schapen van sneeuw
met bloedvlekken op de rug
door nauwelijks bewogen groene varens,
een groot teken voor mij uit
Agnes, Ursula, Lucia, Cecilia
en nog duizend andere onnozele meisjes,
die hun schoentjes aan de oever lieten
en door bloed en zand aan de overzij kwamen.
al is er tussen u en mij niets anders
dan een waas van eeuwen -
Een door het vuur geschonden heilige Agatha
dat gij het vuur tot mij toeliet
om mij met uw armen te omstrengelen -
top, mijn verschrikkelijke minnaar!
die kille regen van rillende pootjes
dag en nacht op mijn gehavende huid,
wat hebben die met onze liefde te maken?
| |
| |
en vond meest hun tegendeel
om er de ruiten mee te verbrijzelen
van een uitdagend goddelijk zwijgen,
en vond in mijn bloedende handen
Vraag mij niet naar mijn weg
die straks toch doodloopt,
waar en hoe weet ik niet -
alleen hoop ik maar (en geloof ik)
dat desondanks de stroom doorloopt,
en in een plotselinge verhevigde versnelling
| |
| |
hoe het in de ogen van kinderen was
het karkas van een dode hond te zien liggen
wat hebben zij sedert dien
al niet moeten zíen, díe ogen!
Durft gij erover spreken?
ik mag er niet aan denken -
het gras zou beginnen te huilen.
die mij liet slapen als sneeuw -
niet om mij de vergetelheid der dingen
te leren of hun verdromen,
niet om alle dingen te laten bestuiven
door de as van een brandende slaap,
maar om wakker te zijn en
rechtstaande onder het koor
die mij laat slapen als sneeuw
| |
| |
Toen ik, toen ik ziek was,
mijn zesde dag overleefd had
dacht ik, in een nieuwe schepping -
vogels vlogen op mij toe om nieuwe namen,
bloemen om kindergezichtjes,
vlinders om nieuwe moedervlekken
en kinderen om weer eens heel andere
plezierige speelgoeddieren
dan paashazen, kerstmannen en sinterklazen;
zelfs de zon wou met mij aan de wandel -
kuiltjes in de wangen te geven,
|
|