Roeping. Jaargang 36(1960-1961)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 725] [p. 725] Jac Schreurs De gevangene van Bonifacius VIII Eerste brief aan Bonifacius. Fra Jacopone weet het al lang, Hij zit niet voor niets in 's pausen gevang; Met de mond gesnoerd en een hand aan de wang Zit hij te luisteren naar 't voetengedrang Der drommen die langs de vestingmuur stromen: Alles, zo schijnt het, is heden op gang, Alles, zo schijnt het, zelfs God en de bomen Zijn in deez' dagen op weg naar Rome.... Nu grijpt malle Jacob een blad perkament En schrijft met zijn veder, zijn goed instrument: Vadertje Paus, die mij zeer verwent, Uw zoon is hier volmaakt in zijn element - Maar zou hij, gebeten door vlooien en luizen En tenslotte ontvleesd door ratten en muizen, Vanhier in zijn zieltje naar Jesus verhuizen, Verwacht dan van Hem geen consentement! Tweede brief aan Bonifacius. Hemel en aarde, met jubel gekleed, Bevlaggen de cel van de anachoreet Die, hoewel hij geestelijk hondenbrood eet, Naar buiten bestendig mooi weer blijft spelen; Onze God is een God van minnestrelen En wie telt er nog wat een Paus hem misdeed Die de Heer van het lied op zijn handen weet? Maar de wereld greep naar de pelgrimsstok En uit Rome, vol reeds tot de nok, Waarheen vorsten hun kronen, moeders hun blagen En zonen hun oude vaders dragen, Luidt in één adem door de eeuwfeestklok; En terwijl Jacobjes voeten, klem in het blok, Hun ijzeren schoenen niet langer verdragen Slaat Jacobjes ziel daar bitter aan 't klagen: [pagina 726] [p. 726] Vadertje Paus, in mijn opperste nood, Ondanks de ban waarin gij mij sloot, Voel ik mij nòg een kind op uw schoot; Doch zo gij, zonder haar te absolveren, Mijn ziel in de uiterste duisternis stoot, Zullen angstwekkend, ontdaan van hun kleren, Mijn beenderen zich tegen Uwe Heiligheid keren.... Want, vadertje Paus, was mijn mond zeer groot, Harder dan brood en kwaad te verteren Worden mijn botten als diè rebelleren! Antwoord aan Bonifacius. Zijne Heiligheid gaat zich - God schenke hem vrede! - Na tafel een eind in zijn tuin vertreden; Een baardige Curie in fel violet Begeleidt de Paus met plechtige tred De paden langs, de bronnen die ruisen; De zon brandt in de gouden borstkruisen. Zo komt het gezelschap opgelucht De vestingmuur nader waar Jacobje zucht En men plots, als vanuit de wereldgrond, De schampere stem van een schaap hoort blaten; Men staat en lacht, men tuurt in 't rond, Maar reeds treedt de Paus uit de kring der prelaten En vraagt met geveinsde bekommernis Aan een zwaar getraliede keldernis: Hoelang, mijn zoon, zal de pret daar nog duren? En prompt komt van onder het antwoord terug: Tot gij, op uw beurt, uw heilige rug Aan deez' schurftige muren komt schuren - Zo lang nog, Vader; - nog enkele uren! Vorige Volgende