Roeping. Jaargang 36(1960-1961)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 723] [p. 723] Wim Brinkman Patmos, de nacht De nachten. Ik slaap in de lauwe as van het braambos, onrustig, onrustig; ontwaak vuiler en kouder dan ooit in het vroegste, onbarmhartige licht. En geen mens nog in zicht: de zee onbetreden alsof je nooit had geleefd; op het naakte strand geen spoor van de witte vuren, geen voetstap zelfs. Het dorre gras beweegt. Hoor ik de stemmen van vissers? Achter mij begint al het zoemen der vliegen, de groene vliegen boven het weldra gloeiende steen. [pagina 724] [p. 724] Patmos, de dorst Zand tussen mijn tanden, ogen vol zand. Pijn hurkt in mijn keel, de roodgloeiende dood verspringt ritselend achter mijn ogen. De starre aarde beweegt niet. De witte trillende vlammen staan wachtend rond mij en geruisloos verkoolt het, als brokkelig brandhout valt het uiteen in mijn hoofd. Herinner mij voorzichtig uw gezicht, uw koele stem. De dagen zijn lang, het verrekte lichaam te zwak, te weinig wordt de droom geluid, geluid tot huis en bron. Vorige Volgende