Roeping. Jaargang 36(1960-1961)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 626] [p. 626] Anne Dellart Toen je vertelde... toen je vertelde van pogroms en planeten en het wilde dier mens schoot de pijn wortel in mijn buik: een klimplantversnelde groei. deze immer borende, immer groeiende, bittere, vezeltaaie plant was bezitname van al mijn weefsels. uw woorden hechtten hun bladsteel daaraan bleven dan glanzend zwijgen. misschien vergaan onze harten niet in de flitsende raaklijn van donder en bliksem misschien zijn wij taaier dan tijd maar reeds lig ik als wortelpees aan de kloof met verstarde schors en neer hangt mijn haar in de afgrond, de nachtzwarte, beekloze diepte van smart. misschien ziet een lijster hoe naakt ik lig als zij pikt uit mijn mond de rode bessen, in de zomer sidderen de dagen, een klacht is geuit aan de zon. in de holte der kruik is het water koel, op het proppensvol hart klopt de zenuw gestadig, o mijn geliefde dodelijk gewijde, het hart van de aarde trilt. [pagina 627] [p. 627] Zo spreekt omega tot de kerk: als de vlam van uw hart helder wordt vreet zij de letters op van mijn woord om mijn woord te worden, in mijn tent van geluid woon ik stilte ik ben u, ik bevolk u niet. ik ben u niet in schaduw en in licht, ik ben u anders, ik ben u in de vibrerende zenuw niet, ik ben u dieper, ik ben u in de tijdrit van uw hart niet, ik ben u wijder. gij zijt een vlamvalk in mijn vlam tot ik u schrijnend opgooi in de lucht sprankelend van mijn geest, mijn worp zijt gij zingend. zie, in en over uw lichaam stroom ik uit en er doorheen ik ruk u open, ik schud u, ik laat u niet los, ik ben uw onvoorwaardelijke wet, wee u zijt gij niet echt in al uw leden, mijn liefde grijpt u, mijn liefde is vreselijk van geluk. Vorige Volgende