| |
| |
| |
Wim Zaal
Anna Maria van Schurman
Een benadering
De naam Van Schurman is het litteken der gouden eeuw.
Maar wat is een naam? Hoe werkt het mekaniek dat sommige van de namen die voor de eeuwigheid zijn geschreven tot begrippen maakt, en andere plet tot letters zonder zin? Het begrip Cats is voor iedere nieuwe generatie voltooid verleden tijd, maar blijft als dood-en-begraven onsterfelijk springlevend, omdat het begríp sterker is dan de verzenmakerij van de individu Cats. de naam van Christiaan Huygens blijft bekend, al kan hij zijn roem nooit alleen via zijn uurwerkslinger hebben bereikt; maar zijn grootheid betwisten zou even hopeloos zijn als pogen uit te leggen wát hem groot heeft gemaakt. Zijn simpele naam is het erfdeel van het volk, dat de letters als heilige, onbegrijpelijke runen beschermt tegen kenners en ontkenners.
De naam Van Schurman is evenmin uit onze kultuurgeschiedenis weg te denken: een naam, een serie letters, zonder geladenheid, en zonder piëteit bewaard voor volgende geslachten. Driekwart van de Nederlanders heeft weliswaar nooit van haar gehoord, maar sedert oudgrootvaders tijd denkt een deel der natie: ‘Van Schurman? Is dat niet die pedante joffer die met grote eer is bijgezet tussen eerwaarde maagden en paperassen?’
Deze waardering van haar roem is een constante. Maar als die roem op de rommelzolder ligt, heeft Anna Maria van Schurman hem daar zelf neergelegd als een oude, onbruikbaar geworden huisklok die men for sentimental reasons toch niet wil weggooien. Er is slechts te twisten over het tijdstip waarop de klok zijn laatste uur moet slaan, en naar zolder verdwijnen. Bij mejuffrouw Van Schurman is alles een kwestie van tijd. Men kan uit het hoofd narekenen wanneer iemand naar zolder moet zijn gestommeld om het oude speelwerk weer te laten klinken. In de tijd van ons nationale zelfbewustzijn zwichtte de biograaf van Tollens voor de verzoeking om onze beroemdste vrouw de eer te geven die haar toekwam... dat kón toch niet anders. In de tijd der vrouwen-emancipatie kón Nederland toch geen boek ontgaan over ‘Anna Maria van Schurman en de studie der vrouw’. En nu de gepolijste gouden eeuw iets van
| |
| |
haar goud begint te verliezen [nu men althans niet meer begoocheld wordt door een gelaat dat generaties lang is bijgepleisterd] is het niet anders. Het pleister barst waar het een litteken tracht te verbergen, een lelijk litteken in het gezicht van de eeuw.
Anna Maria van Schurman werd te Keulen geboren in 1607, was dus even oud als De Ruyter, een jaar jonger dan Rembrandt. Zoals de eerste bezat zij nuchterheid en moed, als de tweede kunstzin en een sterk godsdienstige inborst. Drie jaar oud - zij had toen de hele bijbel al gelezen - zat Anna Maria eens in het gras terwijl de dienstmaagd kruiden zocht en haar onder 't plukken de eerste vraag uit de katechismus stelde: ‘Wat is uw enige troost bij leven en sterven?’ - Dat ik Jezus Christus eigen ben, dat Hij mij verlost heeft met zijn bloed, dat zonder de wil van de Vader geen haar van mijn hoofd kan vallen. Het antwoord ontroerde het meisje zo boven maat, dat zij het zich zestig jaren later niet zonder aandoening kon herinneren.
Dat nuchterheid en kunstzin twee hoofdkenmerken van haar karakter waren, is niet tegenstrijdig. Bij veel kunstenaars komen die eigenschappen als wisselende stemmingen naar boven [Boutens was er berucht om] tot onthutsing dergenen die enkel de schoonheidsmaker willen zien. Maar zelden verdragen die stemmingen elkaar, en nog zeldzamer vormen zij ín een kunstwerk elkaars complement zoals bij Willem Elsschot. Ook in Anna Maria's kunst is dat soms het geval geweest. Het kondigde zich aan in de nog altijd beroemde papierknipsels die zij - na verhuizing naar Nederland - tussen haar zesde en twaalfde jaar bepriegelde: minutieus uitgeknipte familiewapens en monogrammen worden omrankt door de fijnste exotische bloemen en kruiden. Die kunstzinnige nuchterheid wordt nog duidelijker in haar pentekeningen en aquarellen van grassen en insekten, slechts overtroffen door M.S. Merian en Redouté, de rozen-Rafaël. Doch allervreemdst is het wasportret. Zittend voor een spiegel werkte zij dertig dagen aan een borstbeeld van zichzelf, in was. Zo subliem moet het zijn geweest, dat een gravin van Nassau niet kon geloven in de imitatie van het parelcollier om de hals van het portret; Anna Maria's anwoord op die twijfel was het doorsteken van een parel met 'n naald. Een andere bewonderaarster tilde het beeld op en liet het uit de handen glippen. Bleef een wasklomp over. ‘In de verzen op deze afbeelding heb ik haar broos genoemd’, zei de kunstenares kalm, ‘en toch had ik niet gedacht dat ze zo spoedig zou breken. Wat hangen wij aan hetgeen slechts een schaduw is, terwijl wij zelf slechts schaduw zijn!’
Wat vangt men aan met zulk karakter? Zij moet een dergenen geweest zijn, die om hun eruditie en scherpzinnighied geëerd en om hun onschokbaarheid gemeden worden. Als Busken Huet in Het land van Rembrand haar gaven
| |
| |
heeft geprezen, volgt één zinnetje vol verbijstering: ‘Van de ontwikkeling van haar eeuw hebben meest van al het hebreeuws en het chaldeeuws of syrisch haar bekoord.’ Talent dat bewonderd wordt, maar welks gebruik onbegrijpelijk schijnt, en zelfs zal eindigen met een afzwering van de wereld. Wie naspeurt waarop Van Schurmans roem berust, belandt steeds bij talenten die belangrijker zijn dan wat ermee is voortgebracht. Haar kunstwerken zijn puntgaaf, maar ook niet méér dan dat: nuchterheid en gevoel van beperktheid maakten Anna Maria moeilijk toegankelijk voor inspiratie. Ook haar Opuscula [een ferme bundeling hebreeuwse, griekse, latijnse en franse verzen] zijn geniale huzarenstukjs die meer verbazen dan ontroeren. Haar brieven mochten vakgeleerden verrassen, maar rechtvaardigden toch niet dat een vorstelijk bezoek aan de Nederlanden onvolledig was zonder pelgrimage naar Anna Maria's woning op de hoek van het Voetiussteegje in Utrecht. Ik vermoed dat zij door hoge bezoekers werd bekeken als een rariteit. Het is bijvoorbeeld bekend dat een Poolse vorstin eens drie jezuïeten meebracht om een theologisch dispuut met haar aan te gaan in het italiaans. Het liep naar genoegen af: Anna Maria won het glansrijk. Daarover kon de bezoekster nog maandenlang praten, stel je voor, een vrouw die dat presteerde... En het curiosum-element van die vrouw is als het ware voor de toekomst verzekerd door een vitrientje in de kerk van Wieuwerd, waarbij de koster trots vertelt: ‘Dit is het kunstgebit van de vrouw die dertien talen sprak.’
Dit doet natuurlijk niets af aan het wezenlijke van haar wetenschappelijke betekenis: haar invloed op de studie der oude talen is aanzienlijk geweest [en had nog groter kunnen zijn wanneer haar Armeense spraakkunst ware gedrukt] en zij is daarbij de enige vrouw die in de geschiedenis van de calvinistische theologie een rol van betekenis heeft vervuld.
De godgeleerdheid boeide haar, niet om de geleerdheid, maar om God. Het meisje dat de hemel voelde in een katechismusvraag, werd te Utrecht studente bij Voetius, die in de collegezaal een planken hokje liet optrekken opdat zij de uiteenzettingen onbespied zou kunnen volgen. Geholpen door haar kennis van vele talen en briefwisseling met bekende geleerden, ontwikkelde zij een fabelachtig scherp inzicht en onbuigzame eigen opvattingen die haar zeer fel deden reageren op iedere aantasting van haar geloof. Het leidde tot een breuk met Descartes, die het nut van hebreeuwse kennis voor beter begrip van de bijbel dorst betwijfelen. Tot een breuk met Hugo de Groot die te verdraagzaam was jegens de katholieken. En uiteindelijk tot een breuk met haar leermeesters, met de kerk en de hele zeventiende-eeuwse samenleving.
Nu was die samenleving even weinig ideaal als die van andere eeuwen. Een groot deel van de natie hing de leer van Calvijn aan, zonder zich daarom één roemer wijn, één hoedpluim of één kermisbezoek te ontzeggen, om van de
| |
| |
beddevreugden maar te zwijgen. Werkelijk streng-godsdienstige mensen achtten het vaderland verdorven.
De gouden tyd is over lang
Verkeert, 's lants telgen snoot verbastert
Van haeren stamme, nooit gelastert.
Geveinsde deugden gaen in zwang,
En Godt en godtsvrucht strekt by veelen
Een gryns, om hunne rol te speelen.
De tempelyver wordt bespot,
schreef Arnold Moonen in 1665. Lofzangers van het voorgeslacht en treurzangers over de verwording der christenen, hoeven de gouden eeuw dus niet als ideaal model te nemen. In die tijd, die ook wemelde van profeten en Christussen, kon een klaagzang van Anna Maria van Schurman over het verval van christendom en samenleving niet als iets uitzonderlijks worden beschouwd. Letterkunde en briefwisselingen waren er vol van, men leze slechts het werk van Lodensteyn. En wie van het vaak toegeeflijke calvinisme geen heil meer verwachtte, kwam spoedig terecht bij de sekten die zich minder om theologische dan wel om psychologische redenen van de landskerk hadden afgescheiden. In die kleine goêgemeenten heerste vaak een piëtistische, wereldverzakende mentaliteit; meestentijds waren het eigenkamerse kringetjes, die slechts door de Nederlandse praedestinatie tot theologisch strubbelen een enkele maal werden verleid, 'n brochuurtje uit te geven om daarmee de vloek van andere sekten over zich af te roepen.
Aan de rechtzinnigheid van Anna Maria's leermeester Voetius kan moeilijk getwijfeld worden. Geen cartesiaan, coccejaan of arminiaan was veilig voor hem. Zuiverheid, strengheid! En zij werden hem in zijn leerlinge gewroken.
Bekend is, hoe zij door haar broer in kontakt kwam met de in Zwitserland woonachtige predikant Jean de Labadie. In de jaren zestig werd hij naar Middelburg beroepen, en reisde daarheen via Utrecht, waar hij preekte. In zijn toespraak moet Anna Maria getroffen zijn geweest door het vuur en de heilige bezieling van De Labadie. Jarenlang had zij zich gekweld met godgeleerde werken zonder bezieling of afglans van heerlijkheid, maar thans was de profeet opgestaan: een theologisch profeet, een intellektuele profeet, die kwesties kon opperen, ze beantwoorden, en zeggen wat er aan dat antwoord mankeerde en waarom. Doch bovenal een geraakte, een gedrevene zoals zij zelf ook was. Niet voor niets had zij haast iedere vorm van kunst of wetenschap beoefend, en laten raden wat zij daarin had kunnen bereiken, om onmiddellijk daarna weer gegrepen te worden door iets anders en hogers. Alle aktiviteit was een pijnstillend middel geweest.
| |
| |
Nu was de synthese daar, in deze man vol geleerdheid en bezieling, een scherp weger der waarden op de balans van wereldzin en godsvrucht. Anna Maria's door geen studie te doven vuur dat haar innerlijk langzaam verkoolde, deed haar zoals bij het kruiden plukken, sidderen op het horen van ‘sijn zeer kostelijke predikatien, die van suivere waarheden overvloeiden, en seer heilige opwekkingen... zo dat wij oordeelden dat deesen Dienst op een Goddelijke wijze was voortgebracht tot formeering van onze besondere Christendom niet alleen, als wel tot eene algemeene Reformatie der Kerken, wanneer men maar sijn woorden en vermaningen geloofde.’
Tot onthutsing van Voetius die wel principiëel en scherp was, doch dat laatste niet buiten de rede, volgde zij De Labadie. Met twee vriendinnen reisde de vrouw naar Amsterdam en Middelburg om hem te horen. En nog zou het ‘wonder der eeuw’ voor kunst en wetenschap behouden zijn gebleven, wanneer De Labadie zich na een konflikt met de synode van Naarden [1668] niet had afgescheiden. Hoezeer Constantijn Huygens en anderen haar trachtten te weerhouden, de 61-jarige Anna Maria reisde naar De Labadie om zich als een der eersten bij hem aan te sluiten. De onheilsmare was binnen enkele weken door de gehele beschaafde wereld bekend.
Natuurlijk kan over het woord ‘onheilsmare’ worden getwist. Voor het kulturele leven was het uittreden uit de wereld [want daarop kwam het neer] van de talentrijkste vrouw der eeuw een ramp. Doch er is verschil tussen kultureel leven en kultuur. Het is voor de kultuur een groot goed, wanneer een der edelste geesten van een tijdperk zich van de eigen tijd distanciëert omdat die tijd innerlijk rot is, en onverbeterlijk, of zich althans zo voordoet. Anna Maria verwierp een beschaving die leefde op een plankier dat de bodem van het geloof verborg, een samenleving die meer zorg had voor gebatikte doeken uit de Oost dan voor de gebreide rok van Christus: ‘Wij verwonderen ons over onze inbeeldingen, meer als over de wezenlijke werken Gods, die zeer schoon, nuttig en in getal oneindelijk zijn, die ook door niemant van konst konnen nagevolgt of met geen tonge genoeg konnen groot gemaakt worden.’
De kleine groep der Labadisten leerde de buitenkant van de Hollandse stadspoorten beter kennen dan de binnenzij: ze zwierven, geschuwd en beroddeld, van de ene stad naar de andere, tot zij een kans zagen om zich in het Duitse stadje Herford te vestigen. ‘De duivel wiert ondertusschen raazende, omdat hij zag dat het Koninkrijke van Christus van alle uitterlijke banden los zou worden; vreezende dat, indien men 't zelve tot Herford ook maar in een kleine gestalte zou zien... dat men dan aan die Leeraars in de wereld geen gelove langer zou geven, die met woorden en werken aanraden, dat men in dezen tijt geen Reformatie kan of mach bij de hant nemen.’
Deze zin geeft opnieuw het verwijt te verstaan, dat de reformatie, nog geen
| |
| |
honderd jaar na haar bevestiging in Nederland, aan vervetting en verstarring leed. De helse rotgenoot der anti-Labadisten zag het groepje ook Herford verlaten, en naar Altena in Sauerland gaan. Waar de mensen zich zeer verbaasden over de ‘fijnen’ die sabbath vierden en op zondag werkten, en zó godgevallig leefden dat vrije liefde hen niet kon schaden. Dat kon, met 't oog op de kinderen, in Altena niet geduld worden. Vandaar trok de kolonie naar het Friese dorpje Wieuwerd in Baarderadeel. Anna Maria voltooide er haar autobiografie Eukleria [aan welker Nederlandse vertaling ik mijn citaten heb ontleend] en overleed er in 1678 op het Waltha-slot. De boze wereld had haar reeds half vergeten.
Een vrouw die ergens tussen de paperassen is blijven liggen... Bijna driehonderd jaar hebben Nederlanders die ‘aan kultuur doen’ het vage idee dat er iets of iemand is vergeten, die niet helemaal past in de godvrezende Rembrandtieke tijd van vrije nering. In die eeuw zijn enkele mensen overboord gesprongen, zij deden niet langer mee, het land was snood verbasterd. Het schip der Dordtse kerk voer tussen de Scylla van cartesianisme en de Charybdis van absolutisme. Een serie synodes van veelal wereldvreemde theologen wrong aan het stuur en liet de vrijheid, op het papisme veroverd, in het vooronder sluiten. De diepste tragiek van die tijd, sturen zonder koers, heeft Anna Maria doorzien en ondergaan als een marteling die slechts te verdoven was door verbeten studie. ‘Zeker heb ik mij onlangs verwonderd over mijn onmatigheid in de studiën’, schreef zij later. Gedreven door de pijn van die hulpeloosheid slingerde zij van de ene bezigheid naar de andere, om elke tak van menselijk kunnen bloesem te geven, die nooit bloem of vrucht werd omdat zich dan alweer iets anders had voorgedaan. Een gedrevene. Die haar Heil misliep, tenzij misschien in het jarenlang verplegen van zieke familieleden of het uitdelen van haar schamele geld en huisraad. Maar geduld en nederigheid waren niet voldoende, en God mocht haar bij het oordeel niet verrassen met een traktaat of een syrische spraakkunst in de hand. Want waartoe studeerde zij? Om evenals Cato te kunnen zeggen: Opdat ik des te geleerder mag sterven?
En toen de synode een zoveelste vertwijfelde ruk aan het stuur der staatskerk gaf, sprong zij overboord, Eukleria, het beste deel.
De nederlandse auteurs over Anna Maria Van Schurman [in het buitenland verscheen ook het een en ander, vooral in de emancipatietijd] hebben zich nooit aan een menselijke benadering gewaagd. Voor de een was zij een ketterse, haar afval van de Hervormde Kerk was onvergeeflijk. Voor de ander was zij een suffragette-avant-la-lettre. Voor een derde een hysterica die op De Labadie verliefd was; dat laatste is een miskenning van de diepe godsdienstige ondertoon in haar autobiografie die trouwens ná De Labadies dood is geschreven. Voor weer een ander was zij een pedante joffer, niet omdat zij zich op haar
| |
| |
kennis liet voorstaan, want dat praatje is door iedere onderzoeker van de hand gewezen; maar pedant omdat zij 't beter wilde weten dan de hele zeventiende-eeuwse samenleving.
In dat opzicht lijkt ze inderdaad pedant. Maar zij kon niet anders dan het beste deel kiezen. Ze heeft haar eeuw onbewogen voor haar voeten zien liggen als een klomp verkorrelde was: het leek erg mooi, maar er blijft niets van over. Wat hangen wij aan hetgeen slechts een schaduw is. Was het kulturele leven voor haar een broos waswerkje, de kultuur moest haar het geluk schenken dat zij als driejarig kind had geproefd. Toen haar tijd daarin te kort schoot, heeft zij een godsdienstige tegen-kultuur gesticht die [in tegenstelling met bijvoorbeeld de tegen-kultuur van Rousseau] vrijwel onmiddellijk individualiteit is ondergegaan. Doch daarom koopt men met het woordje ‘pedant’ nog geen kultuur af.
|
|