Journaal
VERHOEVEN - Het woord roeping heeft genoeg betekenis om ook als titel van een tijdschrift van tijd tot tijd een nieuwe interpretatie te dulden zonder daarbij iets van zijn oorspronkelijke en onvervreemdbare ernst in te boeten. Men kan zelfs van idealisme blijven spreken, wanneer daaronder verstaan wordt de belangeloosheid, waarmee de roepstem vernomen en beantwoord wordt. Want wat men ook onder roeping verstaat of zich daarbij denkt, het is nooit de geroepene zelf die zich roept en het feit, dat hij de roepstem verneemt, maakt hem nog niet tot een uitverkorene.
Roeping is het geluid van de stem die roept, de roep. De roep is niet een gefluister in welks bedoeling men zich kan vergissen, maar luid en gebiedend; hij ontbiedt en gebiedt te luisteren. Roepen is ontbieden in de nabijheid van het roepende. Dan is roeping ook de aandrift tot nabijzijn aan wat roept en zich verneembaar maakt; zij geeft gestalte aan de behoefte de roep van de nood te vernemen. Roeping is de bereidheid tot een antwoord op een uitnodiging. Behalve dit imperatieve aspect heeft het roepen een creatieve betekenis. Het woord, ook het antwoord, geeft gestalte; de roep, het luide woord, is een wekroep; hij wekt en schept. Wij worden in het leven geroepen en geroepen tot een ambt; ons antwoord, onze roeping is, het leven te scheppen en het ambt tot leven te brengen.
Deze roeping, woord en antwoord, uitnodiging tot nabijheid aan de roep van de wereld en drang om daaraan gestalte en gezicht te geven, zou de ruimte kunnen zijn, waarin geen stem van een roepende tot een schrille kreet behoeft te ontaarden. En wij hebben geen betere gids om te volgen dan die roeping welke de maatstaf is waarmee wij ons meten en gemeten worden.
‘Das Rufen bringt sein Gerufenes näher. Gleichwohl schafft dies Näherbringen das Gerufene nicht herbei, um es im nächsten Bezirk des Anwesenden abzusetzen und darin unterzubringen. Der Ruf ruft zwar her. So bringt er das Anwesen des vordem Ungerufenen in eine Nähe. Allein, indem er herruft, hat er dem Gerufenen schon zugerufen. Wohin? In die Ferne, in der Gerufenes weilt als noch Abwesendes.
Das Herrufen ruft in eine Nähe. Aber der Ruf entreiszt gelechwohl des Gerufene nicht der Ferne, in der es durch das Hinrufen gehalten bleibt. Das Rufen ruft in sich und darum stets hin und her; her: ins Anwesen; hin: ins Abwesen.’
[Martin Heidegger. Unterwegs zus Sprache. p. 21]
TEGENBOSCH - Op een dag in 1908 kwam Kandinsky terug in zijn atelier te München en vond daar op de ezel een schilderij, dat hij op slag verrukkelijk vond. Maar het vreemde was dat hij tegelijkertijd wist dat hij niet zag wat het voorstelde. Hij herkende het niet, ofschoon het van hemzelf was en ofschoon het toch iets voorstelde: het stuk stond op zijn kant.
Dit moment staat in de jongste geschiedenis van de schilderkunst bekend als de dag van Wassily Kandinsky, het apocalyptisch visioen, waarbij het onzienlijke hem geopenbaard werd. Sedertdien is het zichtbaar geworden voor eenieder. Het is bij name de abstracte kunst. Dit moment van Kandinsky geldt nu als een soort bewijs voor de natuurlijkheid en het spontaan gegroeide van de abstracte kunst. Alle gewildheid is verre van de ervaring die Kandinsky overkwam. Hij had niets boos in de zin en plotseling zag hij het. Dit moment geldt tenslotte als argument voor heel het verschijnsel dat sedertdien abstracte kunst is gaan heten. Voor het geometrische Stijl-abstracte, dat wel niets met Kandinsky te maken zal hebben, en voor Pollock, Wols en de na-oorlogse tachisten die waarschijnlijk