worden voor ze twaalf klokken aan gruzelementen sloeg - moest ze zich daarna amechtig naar het raam slepen om met een bebloede wang naar het grindpad te gaan zitten staren, voor ze zich begon af te vragen wie van hun drieën er nu eigenlijk normaal was geweest. En zo er een niet normaal was, wie dan en door wie?
Nu de klokken er niet meer zijn, gaat ze over Het Wezen zitten denken. Dank zij Het Wezen is ze toch maar zoetjes slapend door het leven heen gedragen. En wakker geworden toen het feitelijk niet meer zo hard nodig was.
Voor dit raam heeft ze, haast een mensenleeftijd geleden, gestaan en naar ditzelfde grindpad gestaard. Papa liep over het pad op de huisdeur toe, met gebogen hoofd. Waarom met gebogen hoofd? Melisande dacht: Misschien is er nu eindelijk eens iets met dat rare wezen van papa. Dat herinnert ze zich, nú nog.
Wat kan het leven raar met ons doen - het kan zo raar met ons doen dat zelfs papaas met vooruitziende blikken er niet eens altijd tegen gewapend zijn.
De Klok kwam in zijn leven en veranderde zijn goed-geordend binnenste in een onoverzichtelijke chaos. Het Wezen, meer stokpaardje dan broodwinning, steigerde woest en wanhopig. Het steigerde hoog en viel tenslotte laag - De Klok had de grootste bek. Papa leed voor het eerst onder een grote bek - een grotere dan de zijne had hij voordien nog nooit ontmoet. De Klok verdrong Het Wezen en papa streed zijn strijd. De eeuwige driehoek. Handenwringen en zelfmoordplannen kwamen er niet aan te pas. Wel slapeloze nachten, waarin hij zich een trouweloze voelde en waarin hij zich benauwd en draaierig door de lange uren vocht. Papa was verliefd geworden op De Klok. Papa had vrouw en kind, maar hij kon het gevoel hebben of hij dat ook niet helpen kon. Een mens heeft het, en door de lange jaren heen kan hij vergeten zijn waar dat allemaal toch vandaan gekomen is.
Hij kocht de klok, met de schichtige omzichtigheid als ging hij een bordeel binnen. Als ik een ander niet zie, dan ziet een ander mij niet. Toen hij naar zijn portefeuille tastte grepen zijn handen een paar keer mis. De antiquair zette de klok op twaalf, en papa moest vele malen slikken toen hij het muzikale slagwerk alle twaalf keren horen mocht. Alle twaalf. De slagen zinderden op een vreemde manier door hem heen - bij de twaalfde slag heeft hij zijn hoed af moeten nemen om de vochtige binnenrand af te vegen. Vervolgens zijn voorhoofd, timide en volslagen ontredderd glimlachend tegen de bol van zijn hoed. De veroveraar die een afschuwelijk moment van twijfel heeft - of hij veroveraar of veroverde is.
Mama trok zich nog wat verder terug in haar verleden - haar goede grootvader had ook zo'n soort klok gehad. In zijn tijd had hij ook een duidelijke