| |
| |
| |
Nieuwe boeken
A.W. Bijvanck, De kunst der oudheid, vierde deel, Brill Leiden 1960, f 32,-.
Drie jaar na het derde deel verscheen nu het vierde en voorlaatste deel van een zeer uitvoerig handboek over de geschiedenis van de kunst der Grieks-Romeinse Oudheid van de hand van de Leidse emeritus-hoogleraar A.W. Bijvanck. Het is weer een kloek boekwerk van bijna 500 pagina's, met een prettig krakende linnen band, zonder omslag, blikvanger of flapteksten. En zo is het hele werk, een prachtig handboek. In de voorafgaande delen werden achtereenvolgens behandeld de oudste kunst der mensheid, van Egypte en het Oosten; de bedoeling daarvan is de achtergrond te geven waartegen de kunst van latere perioden gezien wordt; ook de archaïsche Griekse beeldhouwkunst, die in het tweede deel behandeld wordt, wordt telkens als een voorstadium in betrekking gebracht tot de klassieke tijd, die in het derde deel ter sprake komt. Uiteraard kan men dit standpunt bestrijden, maar in een zo groots opgezet werk heft deze beperking zich zelf op. Dit nieuwe deel, verlucht met 331 afbeeldingen en 174 figuren in de tekst, bevat de Hellenistische tijd en de kunst van Italië tot aan Commodus [193]. Het gebruik ervan wordt in hoge mate vergemakkelijkt door uitvoerige indices en literatuuropgaven. Een vijfde deel, dat in voorbereiding is, zal de kunst van de late Oudheid belichten. Een onvoorstelbare hoeveelheid werk ligt ten grondslag aan deze gedegen samenvatting, die een groots monument belooft te worden voor haar bejaarde auteur en, zou men geneigd zijn te zeggen, voor zijn generatie. Een dergelijke volhardende ijver zal men onder de jongere archeologen nauwelijks meer vinden. Maar wat moet het een voldoening geven om zo met volle korven de vruchten te plukken van een arbeidzaam en waarschijnlijk sober leven! Deze ontboezeming had minder tot doel antieke wijsheden over de ouderdom op te rakelen dan wel te zeggen, dat een werk als dit alleen al door de manier waarop het tot stand gekomen is, aanspraak maakt op een zo groot respect, dat alle critiek vrijwel uitgesloten is.
Voor zulk een stapel geplaatst voelt men zich bijna de moed in de schoenen zinken: zo kunnen wij het niet meer.
Ook dit deel bevat weer een schat aan informaties, op de meest objectieve wijze meegedeeld en begrijpelijk gemaakt met tal van illustraties en schetsen; dat men, om die te vinden, nogal eens in het boek moet bladeren, is bij deze opzet onvermijdelijk. Het boek is ook niet bedoeld als platenboek, om vlug eens doorgenomen te worden; het heeft louter instructieve bedoelingen en komt de gemakzucht op geen enkele wijze tegemoet. Vanzelfsprekend doet dit afbreuk aan de leesbaarheid. Hier en daar lijkt het mij, dat de auteur een beetje te Grieks is. Zou het waar zijn, dat het Etruskische portret zijn realisme ontleend heeft aan het Hellenistische voorbeeld? [p. 170] Moeten wij niet eerder aannemen, dat dit realisme Italisch is en vooral in Etrurië, maar ook in Rome verband houdt met het verlangen, de trekken van de gestorvene te bewaren? Zou het realisme van dit Italische type, waarover de auteur spreekt [p. 218] niet van een geheel andere oorsprong zijn dan het Hellenistische? Het is niet moeilijk nog meer van zulke vragen te stellen, maar het klinkt wat eigenwijs tegenover zo'n boek.
C. Verhoeven.
| |
Robert Flacelière, Zo leefden de Atheners ten tijde van Pericles, vert. E. Leeflang, Hollandia Baarn 1960, 284 pg. f 9,50.
De serie ‘La Vie Quotidienne’, bij Hachette in Parijs uitgegeven en door Hollandia voor Nederland overgenomen, voorziet, om een versleten uitdrukking te gebruiken, in een behoefte. Er is inderdaad een behoefte aan informatie over het gewone leven van gewone
| |
| |
mensen uit andere tijden en andere culturen. In zekere zin houdt dit een reactie in tegen het heroïseren en idealiseren van alles wat archaïsch of ethnisch is. Het is een naar zich toe halen van het andere en vreemde, maar dan in zijn meest aanvaardbare vorm nl. als doorsnee of statistisch gemiddelde. Hieraan wordt meer dan aan het opvallende het karakter van realiteit toegekend. Er is een honger naar de kleine realiteit, naar biografische détails en bijzonderheden over allerlei manieren van leven, die misschien verband houdt met een groeiend besef van de betrekkelijkheid van de eigen levenswijze.
Al eerder is in deze serie door Emile Mireaux een boek gewijd aan het leven van de Grieken nl. ten tijde van Homerus. Robert Flacelière heeft zijn ondnerwerp meer beperkt; terecht, al zijn natuurlijk uitweidingen over bijvoorbeeld Sparta onvermijdelijk. Over Athene in de eeuw van Pericles, de belangrijkste tijd van de belangrijkste stad, bestaat een zeer rijk materiaal, grotendeels te putten uit nogal gespecialiseerde auteurs. Hieruit is trouwens al rijkelijk geput, zodat het werk eerder een samenvatting is dan een oorspronkelijke studie. Het wil alleen een schets geven van hoe het geweest is. Vandaar ook dat het handelt over het ‘dagelijkse’ leven, het leven van alledag, het vaste kader en het instituut. De auteur schetst dus het levenspatroon van de doorsnee Athener uit de vijfde eeuw. Al in het eerste hoofdstuk valt het op, hoezeer dit leven van het onze verschilt, hoezeer de democratische staat van toen zijn burgers opeiste voor een actieve en intense deelname aan de politiek; duidelijk blijkt hier door de opsomming van de feiten, dat de Atheense democratie een onherhaalbare historische situatie is. Wat wij zo noemen is iets andners, minder omslachtig, maar ook minder intensief. Over de plaats van de vrouw in dit bestel handelt de schrijver met veel begrip. Vooral hier vindt men weinig aanleiding om te idealiseren, al is het duidelijk, dat een wereld zeer leefbaar kan zijn met geheel andere huwelijksopvattingen dan de onze. Op dit punt geeft de Fransman nog wel eens zijn eigen visie bijvoorbeeld dat een maîtresse altijd liever is dan een echtgenote. [p. 82] Bij zijn interessante uiteenzettingen over de Griekse eros bij uitstek, de knapenliefde, volgt hij de opvatting van Marrou, die dit verschijnsel in verband brengt met het krijgsmakkerschap. Maar uiteraard is deze eros een te ingewikkelde zaak dan dat zij op deze wijze afdoende verklaard zou kunnen worden. Het vijfde hoofdstuk geeft een goed inzicht in de totaal anndere
waardering van de arbeid in het oude Athene; ook hier weer is het andere het interessante, maar tegelijk onherhaalbare. Zo komen verder nog ter sprake de opvoeding, de sport, de kleding, het theater, het rechtswezen, het krijgswezen en verdere instituten. Dat hierin ook het religieuze leven van de institutionele zijde wordt belicht, vloeit voort uit de opzet van het boek. Het heeft ook wel zijn voordelen zich daartoe te beperken. Maar dan had de schrijver zich de mededeling, dat het water schaars en kostbaar is en dat deswegen de stroom als heilig gold [p. 188] wel kunnen besparen. Ook de bergen, die bepaald niet schaars zijn, zijn heilig. En het water van de zee. De gehele wereld is heilig. Ook andere beschouwingen, die overigens niet hinderlijk veel voorkomen, geven hier en daar aanleiding tot bedenkingen. Dat de Grieken de automatisering voorvoeld en de luchtvaart aangekondigd zouden hebben [p. 54] is weer zo'n bewering, die uit een onjuiste opvatting van de Griekse mythologie en wetenschap voortkomt. De automatie en de luchtvaart lagen voor hen geheel op het gebied van het imaginaire of hoogstens het ludieke. Zij hadden er geen enkele reële behoefte aan.
Een punt van kritiek, dat vooral bij vertalingen wel steeds zal blijven terugkeren, omdat classici op dat punt nu eenmaal een beetje onverdraagzaam zijn, is de spelling van de eigennamen. De auteur zegt de gebruikelijke latiniseringen in acht te nemen, maar het schijnt de vertaler ontgaan te zijn dat de auteur een Fransman is. Hier en daar gist hij maar wat: Aigaios i.p.v. Aegeus [p. 40]; Iseus i.p.v. Isaeus [p. 52]; Alceste i.p.v. Alcestis
| |
| |
[p. 65]; Ariane i.p.v. Ariadne [176]; Egisthes i.p.v. Aegisthus [211], om maar enkele voorbeelden te noemen. In de Aantekeningen blijven veelal de vrefransingen zonnder meer staan: Plutarque, Démosthène, Pseudo-Dicearque. Op diezelfde pagina 272 worden nog twee geheel onbekende heren, vermoedelijk Britten of Ieren, genaamd Eshine en Androgde als Griekse auteurs aangediend. Het was toch een kleine moeite geweest even een classicus - of een woordenboek - te raadplegen. Ook het ontbreken van platen, waar zoveel visibilia ter sprake worden gebracht, is hinderlijk. Enig illustratie-materiaal zou de gehele serie een ander cachet kunnen geven.
Dr. C. Verhoeven
| |
Dr. K.H. Miskotte, In de waagschaal. - Gekozen en ingeleid door W. Barnard en dr. J.J. Buskes. - Uitg. Holland, Amsterdam 1960.
Woord en Wereld. - Studies opgedragen aan dr. K.H. Miskotte. - Uitg. De Arbeiderpers, Amsterdam 1960.
Toen dr. K.H. Miskotte eind 1959 aftrad als theologie-hoogleraar aan de Leidse Universiteit is het plan gerezen dit feit met twee boeken te gedenken. Het eerste is een keuze uit de honderden artikelen, die hij in het mede door hem geredigeerde blad ‘In de Waagschaal’, schreef, samengesteld door zijn mederedacteuren W. Barnard [Guillaume van der Graft] en dr. J.J. Buskes. Het tweede Woord en Wereld is een liber amicorum, waarin de belangrijke, bezielende figuur die Miskotte is door vaak briljante opstellen en gedichten van een dertigtal vrienden gehuldigd wordt.
Wie het eerste leest, zal het tweede dadelijk begrijpen, ook al vindt men in de Waagschaal-artikelen niet de hele Miskotte. Hij is zonder enige twijfel de briljantste protestanse theoloog, die Nederland momenteel heeft, en over geestelijke zaken een schrijver van zo fonkelende kwaliteit als in katholieke kring alleen door prof. K. van der Meer wordt opgebracht. Noordmans ging hem voor, Van Rüler schijnt hem thans in kwaliteit het meest nabij te komen. Ongemeen intelligent, zeldzaam veelzijdig in aandacht en kennis, diepzinnig, typisch reformatorisch denker, voor katholieke begrippen vaak iets tè acrobatisch maar altijd oorspronkelijk, verantwoord, heeft hij een brede kring van predikanten en kunstenaars even overvloedig als heilzaam beïnvloed. De Waagschaal-artikelen tonen hem in dit opzicht van zijn snelste, meest virtuoze kant: schrijver van vaak verrukkelijke geestelijke kanttekeningen bij hedendaagse verschijningen en verschijnselen van allerlei aard. Voor zover ik kan nagaan hebben Barnard en Buskes er een uitstekende keuze uit gedaan. [Voor wie het niet weet: ‘In de Waagschaal’ is een progressief protestants weekblad, dat kort na de bevrijding werd opgericht en dat, mede door het hoofdredacteurschap van Miskotte, in het reformatorische leven in Nederland een belangrijke rol heeft gespeeld. Het is nog steeds een blad van bijzondere kwaliteit. Theologisch kan men het aanduiden als bezield door de denkbeelden van Karl Barth, wiens leer in Miskotte altijd een vurig pleitbezorger vond; maatschappelijk, politiek kan men het links-progressief noemen.]
In de waagschaal eert Miskotte als religieus, filosofisch super-journalist, - Woord en Wereld eert hem als vriend en theoloog, zonder hem uiteraard zelf aan het woord te laten, maar gelukkig niet zonder een uitstekende biografie van H.C. Touw. Karel Bart heeft zijn vriend geëerd door een fragment van een nieuw deel zijner Kirchliche Dogmatik af te staan, er zijn vaak uitmuntende opstellen die haast alle terreinen van de theologie bestrijken en Ad den Besten, Van der Graft, Jan Wit, Muus Jacobse en Schulte Nordholt eren Miskotte met opgetogen verzen. Eerlijk gezegd: ik durf niet alle vaak
| |
| |
vaktechnisch geleerde beschouwingen te beoordelen, maar wat prof. dr. A.E. Loen over ‘De taal van de Geest’ schreef, prof. dr. H. Berkhof over ‘Schepping en voleinding’ en prof dr. G.. van Niftrik over ‘Aardse en hemelse liefde’ heeft mij bijzonder geboeid als theologische literatuur van eerste kwaliteit. Het boek besluit met een door H.C. Touw samengestelde Miskotte-bibliografie. Ik zag er de titel ‘Hoofdsom der Historie’ in, het in 1945 verschenen boek over de Openbaring van Johannes, dat al jarenlang niet meer te krijgen is. Wanneer men Miskotte nog eens wil eren - het komt hem royaal toe - laat men dan eens zorgen voor een herdruk van dit magistrale werk.
Gabriël Smit
| |
Ontvangen boeken
Elseviers Encyclopedie van de Bijbel, met een woord vooraf van Prof. dr. J.N. Sevenster en een inleiding van Prof. dr. R. Schippers en Prof. J.A.M. Weterman, Elsevier Pocket A 22, Elsevier Amsterdam. Brussel 1960. |
Annie Salmons, Herinneringen uit de oude tijd, over schrijvers die ik persoonlijk heb gekend, volledige uitgave, Ooievaar, 131/132, Bert Bakker, Daamen N.V., Den Haag. |
Jozef Pieper, Over de verstandigheid; Over de rechtvaardigheid; De zin van de dapperheid; Tucht en maat, uitg. Paul Brand, Hilversum, 1960. |
Karel Rahner, Visioenen en profetieën; Over de inspiratie, uitg. Paul Brand, Hilversum. |
H.W. Tricht, Louis Couperus, Bert Bakker, Daamen N.V., Den Haag. |
Prof. Dr. M.A. Beek, Atlas van het Tweestromenland, N.V. Uitgeversmaatschappij Elsevier, 1960, f 39.50. |
J.P. Doedens, Ontmoetingen met het oude Hellas, Kosmos. Amsterdam, 1960, f 6.90. |
|
|